oeg
een oogenblik de stilte. Dan sprak hij met veel droefenis en zijne
woorden, onderbroken bij poozen door onregelmatige zuchten, kregen in 't
luisterend geluchte, na 't verwilderd krijten van Goedele, een ongemeen
belang. Hij zei dat ze hem diepe pijn veroorzaakte, dat hij haar liefhad
boven al wat hem anderszins lief was, en dat hij zou ommekeeren in zijne
levensbaan, als het haar zoet mocht zijn. Hij kon niet nalaten, ook op
dezen stond van waarlijke smert, zijn gezegden te meten en schoon te
sieren in passende golvingen. Hij beluisterde zijn eigen. Hij vroeg:
--Wat moet ik doen? Ge hebt mij zeer gedaan....
Ze viel terug neer op haren stoel, afgemat, en haar gemoed kwam vol.
Ze stortte dan voorwaarts op de tafel en begon te snikken. Ze voelde
Sebastiaan's vingeren streelend over hare schouders gaan en hoorde hoe
hij daarbinst haar troostte met schoone uitdrukkingen. Ze jammerde dat
hij haar vergeven moest, dat ze koortsig was en hem wel geerne bij haar
had, dat hij goed was voor haar en niet hoefde te veranderen ... dat zij
de schuld was van haar gemaakte wee, door haar wrevelige zenuwen, door
hare lichtzinnigheid, door hare vreesachtige zwakte.
--Ge moogt niets zeggen hiervan aan moeder.... 'k ben ziek, ik verzeker
u. Ik ben onrustig en hebbe sinds gisteren hoofdpijn--slagen in de
hersens.
Ze huilde en haar gansche lijf schokte op. Ze wilde niet kijken naar
Sebastiaan. Ze bleef liggen; haar gelaat dook weg in hare saamgebrachte
armen.
--'t Is best ... dat moeder niets weet ... getweeen zullen we 't
gemakkelijker ... vergeten....
Maar moeder stond al in 't deurgat. Haar stevig aangezicht rees bleek op
uit de gapende donkerte, en 't licht kletste open op haar voorhoofd. Ze
tort naar voren. Hoe dof ook hare stappen smoorden over het dichte
tapijtsel, toch voelde meteen Goedele hare aanwezigheid. Ze sidderde en
haar asem bleef hangen in hare keel. Hare vroegere vreezen bevingen haar
op een nieuw en verlamden hare spieren. Ze dierf moeder's blikken niet
taken met haren blik. Ze wachtte.
--Ik mag u ook wel troosten, mijn kind, zei Ursule met effen
bedaardheid.--Ze kwam naderbij, ging de tafel rond en schudde onderwege
Albien, die seffens rechtsprong en kinderlijk-benauwd daar te gapen
bleef. Ze stond nu in de volle klaarte. Ze was uitermatelijk groot en
meesteresse. Ze wenkte met hare hand ten teeken dat mijnheer Wilder zich
verwijderen mocht, onverwijld, en, als hij sprakeloos wegdrummelde, keek
ze rusti
|