Olympe?
--Een walm koffie opgesnoven....
--Dat is buiten reden!
Hij liet zich ten halve kwaad en eischte dat Romaan dadelijk een paar
eieren zuipen zou. Hij was daarbinst stille aan het tateren met Goedele,
die hem sprakeloos, met vage bewondering, had beluisterd. Hij vroeg hoe
zijzelve 't stelde, en verzekerde dat hij in waarheid gelukkig was haar
te ontmoeten, al had hij ook aan smertelijke omstandigheden haar komste
te danken. Hij zag dat ze hem moeielijk antwoord gaf en tevergeefs
probeerde een hoffelijke formule te gebruiken. Hij praatte maar door en
staarde soms met ongemeene strakheid in hare oogen.
Goedele had hem zich heel anders voorgesteld. Hij was precies een andere
man. Het docht haar dat hij meer dienstveerdig was en meer ijverig in
zijne dienstveerdigheid. Hij deelde zijn eigen precies uit en al wat hij
zei, 't en was maar om gauw de gapende stilten te stoppen. Ze voelde dat
alles zeer duidelijk, en stilaan groeide zijn gansche wezen op in haar.
Ze was 't bewust, dat hij zich alzoo meester maakte van haar en haar
teenemaal met zijn eigen leven vervulde. Ze had ook zoo dikwijls en zoo
lange aan hem gedacht en zich zijn bijzijn gewoon gemaakt, dat hij 't nu
gemakkelijk kon en dat het haar niet vreemd voorkwam. Zijn woorden
trilden in haar met ongemeene galmen, en zij luisterde ernaar, en 't was
haar alsof ze nooit te luisteren zou staken. Als zijn stemme altemets
opklom tot een vrage--zij hoorde aan den stijgenden klank dat hij een
vrage deed--wist ze daarom niet seffens wat ze antwoorden moest, en zij
vond het ook niet zonderling dat hij op geen antwoord wachtte. 't
Geluchte was vol van hem en ze asemde in dat geluchte. Ze merkte weleens
dat hij nooit zinspeelde op vroeger ontmoetingen en zich niet
verwonderde over hare lange afwezigheid. Ze had dan, lijk een
hoofddraaiing, de leege sensatie, die zij lestmaal op den drempel met
Ameye gevoeld had--en ze zag nog, in scherpe herinnering, hoe hij zich
toen langzaam boog om het hulsttakje op te rapen....
Een rap sloffengesleer schoof scherrelend in de nevenkamer en Madeleen
stond meteen hijgend in het deurgat. Ze bracht hare handen aan hare keel
precies om daar een nijpinge weg te krijgen, die haar te spreken
belette, en, in haar doodsbleek gezichte, viel haar mond open, een
blauwe schaduw trekkend, van weerskanten, in hare kaken. Romaan sprong
lijk een zinnelooze naar heur en zijn koffiekopje viel
kletterschervelend in brokkelingen uiteen op den vlo
|