gelukte hem, met gewone
gezegden, 't getik van 't horloge te bemeesteren, dat zoo pijnlijk het
ongeluk hier in zeerdoende stondekens tjokte. Hij sprak van 't weer--'t
geluchte was vochtiger en lager de hemel, en 't zou wel sneeuwen eer 't
avond werd....
--Sneeuwen? vroeg Romaan, verschrikt.
Ze voelden 't plots allemaal tegare waaraan hij dacht en zagen hoe de
sneeuw, binst de deemstering, zou neerwaarts vlagen en ommevlokkelen,
langs het eendelijke graf.... Want het huis was vol van Wiezeken, en
niemand sprak van Wiezeken.
En, in der waarheid, de sneeuw viel. 't Was eerst een opwirrelend gewaai
van kleine witte dingetjes--endelijk, als de mannen kwamen en 't
kisteken wegdroegen en 't wegschoven onder een schoon floers met
franjen, op den zwarten wagen--endelijk een regelmatige val van dikke
trossels, licht-dalend bij buien en stille lijk een groot, blank geheim.
Romaan had geeischt dat niemand op de begrafenis zou uitgenoodigd
worden. De strate was leeg. Gevieren--tante Olympe was thuis gebleven
om alles weg te ruimen wat tot een pijnlijke herinnering aanleiding kon
geven--gevieren volgden ze te voete de koetse en ze zagen even, in hun
voortdurend geween, de menschen van weerskanten groeten en verwonderd
blijven staan, al kijkend naar dien rijkemans wagen rijzekens begeleid.
Na de zegening in de kerke, stapten ze in een groote sjeeze en reden
achteraan, nu geschokt in dees groote huurkasse met versleten kussens.
Madeleen voelde hoe alleenig ze hier zaten en hoe alleenig ginder
Wiezeken lag, en ze stamelde:
--Me dunkt dat wij er nu zoo verre van af zijn....
--Ja, zei Romaan, heel laag.
Maar Ameye was weer aan 't vertellen en trachtte met diepe woorden 't
zachte vergaan van dees tijdelijke leed te doen voelen. Ze luisterden
wel naar hem, zagen wel een wijlken lang de troostvolle beelden
opflikkeren, die hij ontstak in hun gepeinzen. 't Matelijk gewiel van de
sjeeze echter en de kloppende draf van de peerden, de almachtige sneeuw,
die achter de ruitjes in wijde vlagen neerwoei en 't hoorbaar gerol van
den rouwwagen, vooraan, den schrikkelijken wagen, al 't gedruisch
dreunde zoo sterkelijk aan tegen hunne hersenen, dat ze seffens hun
hoofd lieten zakken en op hunne vingeren 't heete gespets van hunne
tranen gewaar werden.
Het kerkhof was heel en al een wit veld door zijschaduwen van zerken en
zuilen gebroken. De mannen, die waren meegekomen en waar de wind ook
omme wit gewinterd had, maakten het kistje
|