jne wenkbrauwen kromden verwilderd naar
omhooge. Hij knelde Ameye's arm forsig tusschen zijne vingeren en neep
door, zijn eigen afmattend met overdadig geweld. Ameye zweeg. Romaan
hijgde:
--Ziet ge ... ziet ge gijlie dan niet?...
--'t Zal overtrekken....
--Hee-la!
Hij boog zich en, in een subiete duizeling, stortte bijna voorover.
Hij reikte zijn hand gretig uit naar zijn kind en hakkelde, zinnelooze
woorden kappend in 't gaan van zijn onrustigen asem.
--Overtrekken.... Overtrekken?... Watte?
Wiezeken stiet nog eens haar borst opwaarts en heel haar lijveken bultte
uit, onder de bleeke sargie. Ze duwde hare ellebogen in 't kussen en
steunde erop en haar magere kele werd lang, een smal peezeken gelijk,
dat door de kinne hooploos werd opgetrokken. Haar mondje werd een
vierkantige holte en daarbinnen was 't al donkerrood en ratelde een
rukkend snorken diepe.... Dan opende ze hare oogen en tuurde met
onzeglijke pijne rechtuit, heel verre, nievers hulp meer vindend
hierdichte.
Zoo staarden hare oogen, al viel weer plat haar pover geraamte, al
rustten weer hare moede handjes, al zegen weer toe hare lipjes, heel wit
van verve, heel droge, heel doorzichtig.... Zoo keek ze. Ze was nu niets
meer, zoo nietig en vergaan. Ze was niets meer. En tot het laatste keek
ze alginder, en de strakke blik doezelde weg achter een vool van grijze
natheid....
Goedele zakte ineen op hare knieen.
Romaan had een tijdeken verschrikt zijn asem ingehouden en wankte nadien
achteruit. Heel zijne ellende, heel zijn endeloos leed kreet hij in wild
gejammer uit en hij stampte razend op den vloer, aldoor slaande met
zijne vuisten tegen zijne slapen.
Zoodat Madeleen plots de deur opensmeet en daar stond, zonder een traan,
zonder een woord, lijk een doode overend....
* * * * *
IX.
Late in den avond kon Goedele naar huis gaan. De groote woonste was haar
gansch vreemd geworden, zooals die voor haar in de donkerte, heel
massief, achter het hekken oprees. Binstdat ze de deurbelle deed
rinkelen en zich nog aan 't verwonderen was over den lang-vergeten klank
ervan, merkte ze achter zich, midden de strate, Justa. Justa beweerde
dat ze juffrouw was gaan opzoeken, om wille van de vroege donkerte, en
dat ze nu toch danig tevreden was dat juffrouw endelijk ongedeerd was
thuis geraakt.
--Mevrouw was zoo ongerust in den namiddag! fleemde ze zoeterig, terwijl
ze den groote sleutel in het klinkende sl
|