gen de muren.
Binst eene toevallige stilte, die neerzeeg al met een keer en een
benauwdheid lei langs alle voorwerpen, klonk tegen de zoldering den
doffen tert van Mariette's vader, en de deure begon redeloos te rotelen.
Een siddering kroop over Ameye zijn rugge en Goedele krinste bang met
hare schouders. Ze blikten allebei terzelfdertijd neer naar het kind....
Daar kwam een blauwe verve over Wiezeken's gezichte en haar neuzeken
puntte scherp naar omhooge. Drie rimpelingen groeven een leelijke
schaduw op haar voorhoofd en de hoekjes van haar mond zakten neere,
haar kinne wegduwend tot een beenderig tjopken. Romaan zei:
--Is hier geen zeupken water voor het kind?
Ameye en Goedele hadden alweer eene pijnlijke verwondering, zoo rustig,
bijkans onverschillig, was zijn gezegde. Ameye bracht een lepelken water
aan de lippen van het bengelken en Goedele hielp hem, Wiezeken zoete
opheffend opdat ze goed zwelgen zou. Ze zagen malkanders handen
nevenseen te werke en 't was alsof ze sinds lange zoo in gewone doening
werkzaam waren geweest. Ze dachten niet daaraan: het was een algemeen
gevoel, dat niet tot preciese gedachten opschokte. Ze waren niet
verwonderd dat het zoo werkelijk was. Hunne handen taakten hunne handen.
Het water drupte nutteloos weg in Wiezeken's hals en de kilte en bracht
geen beweging op het blauwe gezichtje. Aldoor blauwer werd het, en
dieper, smertelijker 't gerimpel daarboven....
--'t Is dat ze slaapt, mummelde Romaan.
Goedele kon zich niet meer bedwingen en gauw te reke stortten hare
tranen plat neere op de witte dekens. Ameye fluisterde:
--Wees sterk....
Ze beet op hare lippen en 't zicht van de schrikkelijke doening, die in
haar vlugge getraan tot vage strepen was weggesmolten, kwam op een nieuw
klaar te voorschijn. Ze was Ameye dankbaar dat hij dat woord gezeid had
en dat weer sterkte haar zinnen staalde. Ze hoopte nu een rap ende, de
rappe nadering van den sterken slag, om dan met zekerheid te kunnen
worstelen. Tegenwoordig hing nog 't gevaar als een wolke te dreigen,
en 't was te hooge en te wijd en overal tastbaar--en nievers te taken.
Ze wachtte. Ze wist dat Ameye haar een steun was. Als de schrikkelijke
smert zou uitbreken, zou ze pal staan, met een herte vol troost....
Plots iets ziende, dat lange buiten 't bereik van zijn begrip gebleven
was, rok zich Romaan met een hard gesnok van zijn spieren uit op zijn
stoel, en wipte nadien rechte.
--Hee-la!
't Was een doffe roep en zi
|