skens zijde schoven van haar knieen op het
voettapijt. Ze was tevreden dat ze, bukkend om 't lichte gerief op te
rapen, alzoo haar blozende wangen kon verbergen. Een leelijke rimpel
groef een nijdige schaduw om Goedele haren mond. Ze zei, koud:
--Doe nu niet gek! Ik zie wel dat ge geerne er aan denken zoudt....
Maar helpt mijnheer De Vleeschhouwer u niet hierin? Moeder heeft me aan
Vrebos geholpen.... A-propos, die komt straks weeral!
Ze blikte naar 't horloge en vroeg:
--Is 't hier 't juiste uur, moeder?
Ursule ontlook langzaam hare oogen, trok haar uurwerk te voorschijn en
bracht het aan, heur oor. Ze keek nadien vluggelings er naar en
antwoordde:
--Half-vijve.
Hare wimpers vielen trage toe.
Goedele vroeg een versche naalde aan Bella, en merkte hoe Bella's hand
even bibberde, al reikende over de werktafel. Dezelfde plooi zakte van
weerskanten, bezij hare lippen. Ze kreeg een kwaad en onweerstaanbaar
verlangen, precies lijk daarboven, als ze meteen voor grootvader stond.
Ze veranderde van stem en liet hare woorden met scherpe ruwte hakken in
de stilte.
--Zeg eens, Bella, wat is eigenlijk uw idee omtrent mijn verloofde?
Ze genoot in waarheid de ongesteldheid van het meisje, dat daar verlegen
en hopeloos tegen haar vrage spartelde. Het was haar een ongewoon
geneuchte, een deugddoend gevoel, dat uit een kwaden drift opwalmde en
spelemeide in hare hersens, heel zacht. Bella vingerde zonder aandacht
om haar borduurwerk en stamelde dat ze niets dacht.
--Wat heb ik te denken, lieve, en wat bedoelt ge met zoo'n advies?
--Juist uw advies. Ge meent zelve best wat ik bedoelen wil. Een advies.
Is hij schoon?
--Och!
--Is 't een vent met een lijf voor de liefde?
--Zotte kappe!
--Peinst hij diepe en drukt hij 't sierlijk uit? Enfin, ge joept daar nu
stotterend en ongedurig op uw stoel....
--Ik vind het hier bang....
--Ja--bang.
Ze blikten subiet op naar mekaar en Bella beukte tegen de harde oogen
van Goedele. Ze zonk precies weg, niets meer doende, zich overgevend,
tewege te weenen. Ze wilde geerne opstaan en buiten loopen en lucht
krijgen. Ze fluisterde:
--Ik word ongemakkelijk....
Omdat niemand haar opbeurde en te helpen naderde, werd de gloeiing om
hare slapen onverdragelijk. Ze voelde den scherpen stoot van Goedele's
blikken gedurig. Goedele zei:
--Ge windt uzelve op.
--Neen.... maar 't zal wel overgaan. De stove brandt geweldig.
--De assche ligt dood.
--Mag de deure niet
|