er ende, recht voor zich uit.
Bleek als een laken en mat was zijn aangezicht, beschaduwd door de
blauwige holten zijner oogen.
Hij keek niet op. 't Was alsof hij niets opnam van wat om hem gebeurde.
Hij hoorde niet. Goedele reikte hare armen naar hem en stamelde, bevend:
--Broer ... broer....
Hij keek niet op. Hij was niet hier. Heel verre tuurde hij en zijn
gelaat, in strakke droomerij verslonden, en peesde noch en herging. Even
roerden zijne wimpers en trilde zijne rechterhand. Zijn bloed sloeg in
rappe slagen bultig uit op zijne slapen. Goedele naderde en bukte over
hem en toetste stille zijnen schouder. Hij vroeg, schier onhoorbaar:
--Wat is er?
--Ik.... Bezie mij, Romaan....
Langzaam wendde hij zijn kop omme en zijne vermoeide blikken, door
koortse ontgloeid, priemden diepe in de oogen van Goedele. Geen blijde
verwondering en roerde de groote kommernis, die langs zijn voorhoofd
rimpelde. Hij zei, onverschillig.
--Haa!...
Hij stond rechte. Hij tuurde trage naar Goedele's mantel, naar haar
pelsen krage en haar breeden hoed. Zijn stemme was koud, eentonig:
--Komt ge van huis, zoo?
--Ja....
--Wiezeken heeft verleden nacht met haar poesjenel gespeeld en ze heeft
naar u gevraagd. Ge weet wel, die poesjenel...? Wiezeken heeft toen naar
u gevraagd.
Er lag zoo direkt een verwijt in die woorden, dat Goedele te blozen
begon.
Ze keek naar Wiezeken en ze herkende Wiezeken haast niet. 't Was
teenemaal ineengekrompen. 't Lag met ontsloten mondje te snakken, al
slapend, naar lucht, en zijn neusje vliesde permintelijk open en toe,
asem zoekend te vergeefs. Goedele heur herte deed ineens sterkelijk zeer
en een pijnlijke aandoening stropte vaste in haar kele. Ze wou zeggen:
--'t Slaapt....
Romaan hoorde den klank wegfluisteren op hare lippen en lachte:
--Hee! slapen....
Madeleen bad dat hij nu zou in de keuken gaan en een ei zuipen, en
Goedele deed mee om hem daartoe te bewegen. Hij werd erom lastig, maar
als hij zag dat Madeleen zich bij 't beddeken neerzette en dat het kind
aldus alleene niet zou blijven, gaf hij toe en volgde zijne zuster.
In de keuken zakte hij thoope op een stoel. Hij zei aan tante Olympe,
die de koffietasjes op de tafel plaatste:
--Wat maakt gijlie allemaal veel gedruisch!
Hij belonkte den aschbak, die opklaarde onder 't gefonkel der laaie
kolen. De stilte echter was hem algauw een groote last en 't getik van
't kleine horloge kon hij weldra niet meer verdragen. Hi
|