j vroeg een
kopje koffie. Hij roerde met het lepeltje erin en volgde het luttel
schuim, dat op de dampende vlakte ommeringde in diverse draaiingen.
Naderhand vestigde hij al zijne aandacht op 't bedrijf van Goedele's
armen, die haar hoed afnam en heur mantel weghing nevens de dresse.
Hij zuchtte en vroeg:
--Is dat een nieuwe hoed?
Hij vond het zelf gek dat hij die vrage deed, en verzocht Goedele dat ze
neerzitten zou. Hij zei:
--Vertel me eens wat, zusje. Ik ben zoo in folterende spanning. Ik weet
niet wat er buiten gebeurt. Och! ge kunt niet gissen, gij, hoe diepe een
mensch lijden kan.... Het leed, Goedele, en heeft geen palen.
--Alles komt weer goed.
--Alles?
Hij glimlachte droeve en hief zijn koffie tot dichtebij zijne lippen.
Hij snoof den walmenden geur op en zette het kopje, met een tikje, weer
op tafel neer.
--Meent ge dat, Goedele?
Ze verzekerde met haastigheid, om hem te troosten. Hij schudde stille
zijn hoofd en zijne onderlip zakte rijzekens neerwaarts. Trage schoof
hij zijne vingeren door zijn haar, en liet ze lui afsleren langs zijne
ooren en zijnen hals. Hij lei ze nadien op de tafel en ging de bochtige
aderen na, die blauw uitkrinkelden op het mat-bleeke vleesch. Het docht
hem dat ze buiten hem waren en hij verwonderde zich dat de magere
beentjes, als hij ze roerde al trommelend op het tafelberd, zoo
zichtbaar waren. De zware stilte woog hier tallenkant.
Hij kruiste meteen zijn beenen overeen, leunde achterwaarts over en na
zijn opgeheven knie in beide handen, lijk iemand die eene gemakkelijke
houding zoekt om te converseeren. Over zijn aangezicht kwam een spijtige
oolijkheid en hij vroeg:
--En thuis bij u, hoe draait daar de rommel?
Hij hechtte schijnbaar geen belang aan zijne woorden, en hij wiegde
zoetekens op zijnen stoel, bij maniere van spelen. Goedele wilde seffens
een goede hoop in zijn hoofd brengen, en omdat zij zich herinnerde de
hertelijke aandoening van moeder, zei ze:
--Goed.... Ge weet wel wat ik beduid daarmee. Het huis is in ruste. Het
staat daar zonder geruchten, in den grooten zwijgenden tuin. We leven te
gare daarin. De deuren blijven dicht en geen lawaai van buiten dringt
binnen. Geleidelijk geraakt in de stilte het geweldig verleden effen....
--Wat wilt dat zeggen? Effen?
--De herinneringen zijn nu vaag geworden en men begint te merken dat er
maar iets van overblijft ... wij, en dat we leven ... tastbaar nevens
malkander staan....
--Leven ... leve
|