open met een reetje?
Ze stond op en werd eene knikkende slapte gewaar in hare knieen. Ze
bleef een endeken in het deurgat staan. Ze zag Rik zitten op de trap,
heel bleek, en staren met diepe oogen, grauw ommendomme beschaduwd.
Ze probeerde zich te hervatten en lachte den grijzaard even toe, al
groetend:
--Daag--daag--
Rik grommelde onachtzaam, en ze tort binnen opnieuw, teenemaal
ontredderd. Er werd aan de straatpoorte gescheld. Ze bracht schokkend
hare hand over haren boezem, binstdat Goedele lachte:
--We hebben van den duivel gesproken: daar is nu Sebastiaan!
Bella hijgde. Het docht haar dat de tijd niet voort wilde, dat hij zich
langzaam uitrok en dat er geen ende aan dees folterend oogenblik zou
geraken. Ze vreesde de stonde, waar Sebastiaan zou binnen komen, en
seffens daarna verlangde zij die, benauwd voor de eeuwigheid die zij
meende van dit oogenblik af te zien aanbreken. Ze hoorde door 't getuit,
dat ziedde in hare ooren, de stemme van Ursule.
--'t Ligt hier zoo alles in wanorde!
En ze had dan nog een haastige beweging om de zijden draadjes, die
tallenkant uiteengewaaid waren, een beetje te schikken. Een haastige
stap klonk op den drempel. De peizelijke groet van Vrebos viel haar
zwaar te moede en ze kon nauwelijks glimlachen. Ze staarde naar de
boterbloempjes op het borduurtamboerijn. Als Goedele sprak, was 't
haar of heel de kamer instortte onder 't klabetterend lawaai. Ze lei
rijzekens hare hand in de uitgereikte hand van Sebastiaan. 't Was eene
nieuwe emotie. Goedele zei:
--Kijk! Basti, ik en deug niet voor u. Ge moest eens goed ommezien en
met Bella trouwen!
Bella gilde. Haar bloed schoot ineens weg en haar kinne schokte op hare
borst. Ze stortte achterwaarts over en lag, met een doffen slag,
roerloos op het tapijt. Elkendeen sprong toe. Men klopte in hare handen
en wreef over haar voorhoofd.
--Djeezes-Maria! stotterde Ursule.
Goedele stond een oogenblik triomfelijk rond te turen. Een donkerroode
blos kleurde hare wangen. Langs de open deur, merkte ze toevallig nog
Rik, die 't ivoren kistje aan 't bergen was, achter een fuchsiapot,
gebarende dat het daar ievers wel mogelijk was zoek geraakt.
Ze was nu niet schoon. De twee rimpels in de hoekjes van haren mond
lagen heel diepe.
* * * * *
VIII.
Goedele had in den nacht hevige traanbuien, en zij en kon maar lichte
insluimeren, gedurig weer wakker opschietend in bange droefenis. Ze
wee
|