lde vluggelings naar heur kamer terug en zakte ontzet neer op
een stoel. Ze kon rijzekens hare gedachten bijeenrapen en voelde een
zeerdoende moeheid in hare beenen. Ze kon 't niet gelooven, wat zij
gezien had, en ze was danig ongerust, niet begrijpende die schrikkelijke
doening van Grootvader. De eenzaamheid werd haar onuitstaanbaar en haar
herte klopte om te breken. Ze vatte haar hoofd in beide hare handen.
--'k Hebbe zoo'n pijn!...
Ze meende dat hare hersens uiteenspatten zouden. In haar nekke vliemde
een borende smette en tot door hare lenden woog haar onverdragelijk
leed. Ze vroeg zich af:
--Wat is 't?
Zij en vatte niets. Zij en kon hare zinnen niet bijhouden. Ze zag
gedurig Rik zijn verwrongen gelaat, en de keerse, die er witte vlekken
op kletste. Ze wilde slapen en alles licht opnemen, lijk een gewone
gebeurtenis. Maar gestadig werkten hare teugellooze gepeinzen,
slingerden dooreen in haren kop, snokten en klopten tegen haren schedel
daarboven. En 't geluchte werd endeloos bang.
Ze ontkleedde zich spoedig, kroop in haar bedde, blies het nachtlichtje
uit ... De donkerte spookte om haar; daar waarden heimelijke wolken in
de kamer. Ze moest seffens het lamplichtje weer aansteken, en dook zich
onder de dekens, drong huiverig ineen, hare knieen saambrengend in hare
armen. Het huis werd haar nu een schrikkelijke woonste en ze blikte met
afgrijzen in de toekomst. Ze herinnerde zich nog goed den koffiehandel
en den onverpoosden ijver van moeder. Ze wist dat moeder van nederige
afkomste was, dat grootvader op vischvangst leefde. Hoe was zoo gauw de
groote rijkdom gekomen? In een flikkering zag ze de gouden galonnen van
marine-officiers uit het getafeld zakje rollen. Ze dorst niet verder
denken. Ze neep met geweld hare oogen dicht en wilde op andere dingen
peinzen. Maar ze kon niet buiten het huis geraken, buiten dees huis van
gevaarlijke geheimzinnigheid, buiten deze knellende muren, en die deuren
allemaal....
--Is mijn deure goed vaste?
Ze stapte uit haar bedde en ging de klinke herdraaien, om zeker te zijn.
Ze kroop bibberend onder de sargie. Ze dacht: hoe gelukkig is Romaan ...
en Madeleen ... en tante Olympe.... Ze zou alles aan Romaan vertellen,
hem raad vragen. Ze wist zelve geen raad.
--Johannes zal meehelpen ... om raad....
Ze voelde Ameye nu van dichtebij: 't en was geen vreemdeling meer. Ze
verwonderde zich niet dat ze zoo plotselings zijn naam hoorde in haar,
en zij en schaamde zich ook niet
|