daarover. Al wat hier bestond, had zich
meteen van haar verwijderd, en wat buiten het hekken leefde naderde tot
haar. Ze voelde nievers zoo pijnlijk eene vreemdte dan hier. Ameye was
een vriend.
Geleidelijk voortmijmerend, kon ze op een ende 't zicht van dees
misdadig huis verlaten; ze sliep, oververmoeid, in en droomde van den
markies, van zijn zonderlinge gewoonten, van zijn wapens met kronen en
klauwende leeuwen.... en ze vond het zoo plezierig dat hij een pruike
droeg en dat het witte steertje, ommekrullend, daar boven zijn krage
gestadig met een gele lintje aan 't vlaggelen was....
Heel late in den morgen werd ze wakker. Ze was gestild. Ze herinnerde
zich seffens wat er gebeurd was, en 't en wekte in haar geen
buitengemeene aandoening. Hare gedachten waren verdraaid naar nieuwe
richtingen: ze had, docht haar, deze leelijkheid al lange aangenomen.
Als ze in de eetkamer binnenkwam, zag ze Ursule heel bleek en
thoopegedrongen in een leunstoel zitten.
--Zijt ge ziek, moeder? vroeg ze.
Ursule begon seffens te klagen en te jammeren: zij en had van den
ganschen nacht geen gebenedijd ooge dichte gekregen, en dezen uchtend
was ze opgestaan met een kwalijke slapte in de beenen.
--'t Is of het rheumathiek ware....
En dan moest ze subiet hijgen, bij haar minste gedoe was ze afgemat; ze
was met groote moeite alleen beneden geraakt. En dan hadden ze haar nog
gefolterd.
--Gefolterd ... wie?
--'k Hebbe Marie weggezonden ... al dieveggen, die 'n mensch uit
medelijden van de strate raapt....
--Zoo dan terug op strate gesmeten?
--Ze heeft me brutaal geantwoord.... Ze heeft geweigerd mij een
hoofdkussen te halen ... dat heeft ze.
Op de trap hoorde Goedele een stille gesnik en dadelijk daarop een ruw
gemompel van Grootvader.
--Toe-de ... toe-de ... ronkte Rik ... gij leelijke kerte ... en kus uw
handje ... dat ge er zoo zoetekens van af komt....
De deur in de voorkamer werd met een ruk toegesmeten, en nadien piepte
't zware hekken.
--Ze is weg, zei Ursule.
Ze dorst niet spreken van het ivoren kistje dat haar ontstolen
was--Marie was een dievegge--en ze herkloeg met gelijke woorden over
haar leed: de pijne zonk tot in hare lenden en straalde van daar uit in
gansch haar lijf, en bijwijlen had ze een hevigen harteklop--haar kele
stropte toe en 't was alsof ze niet meer asemen zou.
--En die rheumatiek daarenboven....
--Ge moet den dokter halen.
--Och! Och!...
Ze haalde de dokters alleen op 't
|