rte, die onzeker was.... Ze zei,
niet wetende:
--Ja....
Hij deed seffens Hieronymus Bos herleven, en zijne handen begonnen te
wuiven, te keeren in 't geluchte, sierlijk en vroom. Hij teekende die
uitermatige figure, dien ziender van monsters en wangedrochten.
Hij had ontdekt hoe een ellendig mensch Bos geweest was, hoe hij geleden
had tot zijn doodsure alle weeen, die een ziele dragen kan, en hoe hij
toch ten langeleste eronder was bezweken. Hij vertelde hoe de kunstenaar
dan gewerkt had, hoe zijn koortsige geest al die akeligheden geschapen
had en gebeeld in kleuren, en hoe in dat schijnbaar-drollige werk van
Bos een verwijt lag voor de menschen. Nadien had hij zijne eigenlijke
studie kunnen aangevangen: de invloed van Bos op Filips II van Spanje.
Hij schilderde Filips als een ziekelijke mystieker, die behagen vond in
de nare tafereelen van Bos. Hij zag den koning, met koortsige
nieuwsgierigheid, die tafereelen ontleden en beweegbaar maken. Hij zag
hem wreed worden in de nabijheid der hellegeesten van Bos, omdat hij
niet vreezen wilde.
--En hij vreesde!...
Allangerhand joeg Sebastiaan, in 't spreken, zijn bloed op, en zijne
gebaren schokten aleens zenuwachtig uiteen bij een woord, dat
hoofdzakelijk moest zijn. Hij meende Goedele's gedacht te boeien. Hij
merkte hoe zij hem nu nakeek, hoe hare oogen roerloos op zijn gelaat
zich vestigden. Hij wendde zijne blikken af en staarde gedwongen naar de
poedelhondjes, die op 't vensterblad pronkten, maar innerlijk was hij
tevreden dat zij hem in zijn rede zoo nauwkeurig volgen wou....
Tot ze hem meteen het woord afnam:
--Is dat uw werk?
Ze hoorde zelf, hoe koud haar gezegde klonk. Hij zweeg een oogenblik:
't was of met een ruk de poedelhondjes waren opgesprongen. Hij bleef
beteuterd, vernederd zitten. Goedele, eerst verwonderd dat haar uitval
zoo pijnlijk was geworden, wilde niet meer wijken, en koppig dreef ze
door, slaande op elken zin, om zich op te hitsen.
--Is dat uw doode werk?... En zal ik leven in 't bijzijn van al die
schimmen? Zult genievers een woord vinden, dan om die oude namen tot
levende gepeinzen herop te wekken?... Maar voelt ge niet dat ik
uitkwijnen moet in dien fantastischen rommel, in die beschimmelingen
zonder kleur noch gedaante?... Ik weet niet, wat ik noodig hebbe. 't Is
mij te onduidelijk, omdat ik ziek wordt stilaan. Maar mijne armen, mijne
handen, mijn nekke dien'k plooien moet, mijn gansche lijf wil lucht en
beweging. Van wat is e
|