avond.
Daar kropte dan iets in hare keel en ze zwolg geweldig om 't weg te
krijgen, en glimlachte rijzekens ... maar heure oogen werden schaduwen.
En ze overdreef daniger nog hare vriendelijkheid. Ze sprak zonder
diepten, aldoor hare stem buigend in streelingen van korte,
oppervlakkige gezegden. Ze schertste met Devleeschhouwer, maakte kleine
portretjes, draaide hare meeningen tot lollige zetten en schaterde
vroolijk daarbij.
--Hebt-ge gemerkt de dwaze manieren van Bella?... Wel Jeezes!
Door den rook der sigaren en 't geronksel van die vlugge babbelingen was
Albien thoopegezakt en in slaap geraakt. Hij schoot altemets wakker,
sluimerde seffens weer weg, en zijn hoofd bijsde ommentweere, zijn bolle
glanzende hoofd.
--Bella? vroeg Sebastiaan.
--Wel ja, herinner u ... ze zat lijk een katte te lonken....
--Ik weet niet....
Ze ging voort. Ze spotte en peuterde aan diverse gezichtjes en had leute
met die potsierlijke menschen. Sebastiaan duwde den damp zijner sigaar
in ringen en krullekens omhoog, en liet zich dat grillig gepraat
welgevallen. Het kwam alles zoo in zijn schik. Hij hield zich als een,
die boven deze meisjesdoening staat, maar in waarheid had hij er deugd
aan. Te dezer stonde was hij werkelijk de man, die thuis keert van zijn
moeielijk en bovenzinnelijk werk, en zich nu vergenoegt in 't naieve
gesnater van zijne vrouw, die lieve, de mindere.... Hij luisterde en 't
maakte hem dronken. Hij zei stille:
--Later zullen wij interessante vrienden op diner ontvangen.
--Wij?
Goedele keek hem diep in de oogen, en ze voelde dat hare ziel zich op
een ende losrukken zou. 't Zicht der toekomst, dat hij opriep, walgde,
folterde haar. Ze wilde niet dat hij de toekomst aanroeren zou. De
huidige uren wilde zij gelukkig maken, en ze zou meegaan, dag-in,
dag-uit ... en wat er gebeuren moest, zou gebeuren. Ze was gedwee....
Maar den sluier wilde zij ongeraakt zien hangen. Wat er achter was,
bezeerde haar.
Ze werd somber. Ze kon niet het onmogelijke doen en voortlachen. Ze
staarde mijmerend in hare gepeinzen, wachtend tot de schoone eenzaamheid
komen zou. Sebastiaan, verloren in zijn standvastig geneuchte, merkte
niet hoe plotseling zij zich van hem verwijderd had. Onbewust vulde hij
de stilte, die nu heerschend was; hij sprak van zijn zoeken, van zijn
studie. Hij was bovenmatelijk gelukkig als hij daaromtrent verhalen
mocht.
--Dat doet u dan ook plezier, niet waar?
Ze tuurde naar 't licht en zag de ve
|