n
Madeleen wendde met een diepen zucht haar aangezicht van hem af. En
mijnheer Ameye zei:
--We mogen hier alzoo niet blijven, en de kamer vullen....
En terwijl allemaal stille wegdrumden, vroeg hij wat een lieve
gebuurvrouw daar zong, ginder hooge. Tante Olympe trok voorzichtig de
deure dicht, en begon seffens te vertellen van het zonderlinge
huishouden.
--Een blinde met zijn dochter.
Ze noemde de dochter "een verloren maarte". De oude vader knorde en
ronkte en keef den heelen godschen dag door, en 't meissen zong
swijlens. Men hoorde ze van den morgen tot den avond. 't Waren goede
herten.
--En hoe geraken ze aan hun brood?
--Ja, hoe geraken ze aan hun brood!...
Tante Olympe zette zich bedenkelijk neer, en lonkte naar Madeleen, en
vouwde hare handen over haren schoot, daarna eens smakkend, alsof ze
iets zeggen zou van gewichte. Ze deed hare duimen overeen draaien.
--Ja, mijnheer Johannes ... ze naait.
Ze zei 't zoo beteuterd dat Ameye lachen moest, en elkendeen, met
gemaakt geweld, meelachte. Ze werd dan een beetje rood, vlak naast de
gouden oorbellen, en ze begon alzeere en vluggelings te babbelen om hare
verlegen manieren te verbergen.
--Ze staat laat op in den morgen. De oude is altijd eerst te been, en ik
hoore zijne voeten scherrelen over 't plankier en zijn stok matelijk
kloppen. Hij maakt zijn eigen fluks kwaad en dan staat hij te grollen of
loopt mompelend rond. De man moet veel geleden hebben. 'k Zie 't op zijn
gelaat. Hij heeft een moeden mond en zijn doode oogen liggen in een
rimpelkrioelinge bijkans te lore. Zijn lippen hergaan bij stonden, alsof
hij een antwoord gaf op een invallende gedachte. "Ja!" zegt hij, kort,
droog, met tot ruk van zijn kinnebakkes, en niemand weet tot wien hij 't
zegt. 'k Zeg hem al eens tegen, al lachend: "Neen!" als om te strijden
met hem. Hij blijft dan staan op de trap en heft zijnen stok op, en 't
getril van zijn neuze is een teeken van komende gramschap. Maar zijn arm
valt omlage en zijn gezicht druipt neerwaarts in een verdraagzame
droefenis, en hij zegt schuddebollend: "Och! Och! Och!" ... en zijn
doening is dan van een, die mij gelijk geeft. 't Is een aardige vent,
mijnheer Johannes.
--En de dochter?
Goedele vroeg hoe haar naam was.
--Mariette, zei tante Olympe.
Ze bleef, saamvouwend opnieuw hare handen, zitten, en riep nadien, met
geveinsde belangstelling, de katte, die even van onder de dresse te
voorschijn kwam en voorzichtig ruiken ging
|