ten
teeken dat de veeren gespannen waren. De sleutel hing aan zijn
horlogieketen, naast een paar Hollandsche dubbeltjes, waar hij zelf een
gat in geboord had, en een bronzen medalje van de onlangs gesloten
nijverheidstentoonstelling--een geschenk van mijnheer Devleeschhouwer
--een klein zonnewijzerken en een sigarenknipper, waar 't koper van
ouderdom zich doorsmeet. Hij moest rechtstaan en zijn buik opsteken om
den sleutel te bezigen. Hij zette zich nadien met een vroolijken zucht
neder, en wachtte, en lei zijn rugge deugdelijk tegen de stoelleuning.
Het binnenwerk begon te ratelen en seffens schoof een dubbele deure open
op het terras. Twee poppen schoven, met een krijschend geruchte, naar
buiten, en 't beiaardspel ving aan. 't Was nu een matelijk dansen. 't
waren snokkende sprongskens begeleid door een roteleere van krakende
wieltanden, naar 't oordeel van Albien allemaal wonderschoon. En de
beiaard speelde een oud veuzeken, liefelijk en huppel-licht, en 't was
hem een diep geneuchte ernaar te luisteren, elk toontje op te nemen,
achtereen, en te troetelen in zijn hoofd, dat zat werd van de zoete
harmonije. Hij mummelde, blozend van geluk:
--Dat is nu mijn eigendom.
Goedele keerde zich omme en keek hem na, hoe hij schuddebolde en meeging
met den kleinen zang, hoe zijne handen ommentweere bijsden, rythmisch en
half-beloken, en hoe zijn voorhoofd blonk en zijpelde van overvloedige
wellust. Als de mekaniek stilaan verslapte en, met nog een laatste
rukje, stillebleef, herwond hij ze op, en weer vergenoegde hij zich in
't zelfde deuntje en in 't eentonig gebaar der poppen. Hij verdeelde nu
zijne aandacht en loerde meer bepaald naar den gang der blikken armen,
nadien naar 't nijgen der steenroode koppekens, dan naar een haperinge,
die, op gelijke afstanden, gebeurde en zich hernieuwde gedurig. 't Was
't wijveken, dat meteen roerloos viel, en, na een stonde, terug
opsprong. Hij zocht beteuterd naar de oorzake van die onregelmatigheid.
Goedele zag hem triestig worden en zijne lippen herdoen en schrik
krijgen middelerwijl.
--Mishandt er iets? vroeg ze.
--Wel neen, wel neen, zoo precies....
Hij sprak dan verlegen en verwonderde zich:
--Ge kijkt ook hiernaar?... Hoe mirakelachtig dat is!
Hij mooschte en prutste en draaide nog eens het spel in gang. Goedele
keek naar hem en voelde groote deernisse. 't Klonk, in deze hooge kamer,
zoo deerlijk, dat onnoozel muziekhuizeken. Op strate was er weinig
rumoer--af en toe he
|