hare ellebogen.
--Nu moet-ge toogen in welk van deze drij pakjes uw kaarte ligt, de
kaarte van uw keuze, zegt het boekje.
--In 't deze, rechts....
Hij mengelde 't spel, opgehitst, aangeprikkeld door Goedele's schijnbare
aandacht. Hij sloeg de kaarten dooreen met een gedwongen sierlijkheid en
trachtte zwierig te blijven in zijn minste gebaren. Hij hoopte de
kaarten nadien weer in drij pakjes.
--En nu?
--In 't deze opnieuw, rechts....
Hij herbegon, en een oolijk glimlachje straalde open over zijn gansche
aangezicht. Hij verdeelde de kaarten.
--En nu?
--In 't pakje te midden....
--In 't pakje te midden.
Hij maakte zich een wellustige dobbelkinne. Met een haastige stemme
verwittigde hij Goedele, dat ze nu goed opletten moest, en haar kaarte
niet vergeten.
--Hebt-ge ze nog vast in uw hoofd?
--Ja....
--Ik zal ze er seffens uithalen ... attentie, als 't u belieft ... een
beetje attentie....
Het huizeken was stil gevallen. Hij draaide vluggelings den sleutel erin
en deed de wielkens werken lijk te voren, zoodat de beiaard zijn
veuzeken hernam. Hij was goddelijk in zijn schik, en dees stonde was hem
een onzeglijke verrukking. De wereld was vol van hem. Hij deed de
kaarten overeen schuiven, telde en gebaarde, met geveinsde aandacht, de
hulp van bovennatuurlijke geesten in te roepen. Hij bleef een wijlken
dubben, zette zijn hoofd scheef en tuurde bedenkelijk naar de zoldering,
in de afwachting der wonderbare machten.
--Kijk nu!
Hij smeet de kaarten overhand verre weg van hem en keerde fluks de elfde
omme.
--Koekelaas!
Hij riep ze triomfantelijk uit, zonder aarzeling, en steeg van zijn
stoel op, in glanzende glorie. Hij herhaalde:
--Koekenaas.... Hee!
--'t Was koekenaas.
--Ik wist het, ge hoeft het mij niet te zeggen. Dees is tooveren ...
eigenlijk....
Goedele keek hem aan met zachte oogen. Ze was tevreden dat hij zoo
gelukkig scheen, en prees zijn kunste. Hij viel haar in de rede,
verklarende dat niets boven het dominospel en het kaarten reiken kon,
en dat hij 't al zoo dikwijls gezegd had aan Alfred ... maar Alfred was
niet vlug, moest hij bekennen, en had lompe gepeinzen, aldoor meenende
dat hij 't beter wist dan de boekjes zelve. Alfred kon ook niet lang een
zake bezien.
--'t Is een kind nog.
Hij lachte daarmee, alsof hij wel medelijden ten slotte gevoelde voor
den jongen, die nog zoo kleinzielerig was ... omdat 't verstand voor de
jaren niet en komt. Hij was te wege
|