s uit hare gedachten en verzinde 't beeld van
Mariette. Ze vond daar behagen in--een kap met blonde lokken, een
gezichteken als van een zoete deugniet, rond en rood en donzig, en een
natte mond en gloeiende oogen en lieve vingeren, gewend aan 't bedrijf
van kanten geluksweefsels. Ze liep bijna een kindje omverre. Ze werd
beschaamd en stamelde en drilde voort, haastig. Ze zag een tram meteen
stilstaan vlak voor haar. Ze peinsde:
--Die mijnheer Ameye is ongemanierd--en niet vriendelijk ... en niet
schoon....
En vlugger spoedde ze zich, zonder reden af en toe stil blijvend bij een
schitterende kleur ievers aan een venster, of bij een hoog geluid, dat
voorbij gilde. Ze hield van niets een vast gedacht. 't Sleerde allemaal
over hare hersens. Ze wilde bij stonden tante Olympe oproepen in haar
hoofd, haar zien trippelen en snokken met haar kinne en wuiven met haar
armen. Ze wilde Wiezeken herdichten, het bleeke wicht. Ze zag den
poesjenel. Ze zag het witwollig lam. Ze peinsde:
--Waarom vroeg hij, wat ik over Mariette denk?
En verder drevelde ze, koortsiger wordend naarmate hare gevoelens meer
verward dooreen stringelden. Als ze in de stille wijk van blinde
rijkemanshuizen geraakte, hijgde ze en was danig opgehitst. 't Docht
haar dat de toekomst luchtig werd en dat er klaarten kwamen en een breed
zicht. Ze voelde heel vaag eene grondige verandering in haar lijf, een
ongewoon trillen, een ziedende leven. Ze hijgde, en zij en was niet moe.
Ze was zeker dat iets heel schoons zich had veropenbaard in hare ziel.
Ze vroeg niet naar een oorzake. Niets was bepaald. Ze baadde zoo in een
streelende warmte, daaraan deugd hebbende en zonder verlangen
voortgenietend. Haar bloed sloeg forsig omme en, in haren hals, tegen
hare hooge krage, werd zij den sterken klop ervan gewaar.
Ze stond meteen voor 't donkere hekken. Ze hoorde de wind zoeven in de
boomen van den hof. Alles brak, viel in haar. Ze moest zich voor den
drempel ontdoen van alle geestdrift, alle gejubel. Ze keek naar de koude
muren en naar al die beloken vensters en onderaan naar de vier
ontsloten--gladde ruiten, met de franjen van donker roode gordijnen en
de witte beelden van twee steenen poedelhondjes. Ze boog haar hoofd en
zuchtte. Het zware geluchte van daarbinnen sloeg haar tegen het
aangezicht....
* * * * *
V.
Ursule vroeg haar of zij 't geld gebruikt had. Goedele had het
bankbriefken bij 't uitgaan in tante Olympe'
|