dat haar opbeuren zou. Ze werd
kalm naderhand en snoot zich in haren grooten rooden neusdoek, en veegde
trage hare oogen droge. Ze fluisterde, met een droef lachje, Goedele toe
dat ze niets hiervan bij Romaan mocht laten gebaren. En vriendelijk, nog
even na 't eerste woord een snik meeduwend, vroeg ze:
--Wilt ge nu Wiezeken zien?
Goedele nam de bonte pop, die zij medegebracht had, en ging voor. Maar,
bij de deure, bedacht zij zich en tort niet verder.
--Wie is die mijnheer Johannes?
Tante Olympe werd seffens praterig en lei uit hoe deze vriend van
Romaan, een rijke kunstschilder, op een avond in huis gekomen was en hoe
hij sindsdien wekelijks kwam en hen allen zeer genegen was.
--Een brave ziele, juffrouw Goedele. Hij heeft de beeltenisse van 't
kindeken gemaakt, op min dan drij dagen. Wel! dat is een stuk, schaap.
Ge zult het zien. Ge zult peinzen dat Wiezeken in waarheid u komt
toegeloopen....
--Hoe is zijn name?
--Ameye, Johannes Ameye--wij zeggen gemeenlijk hier mijnheer Johannes.
't Is een gouden hert.
De deur werd precies opengestooten, en daar stond Madeleen. Ze viel
dadelijk in Goedele's armen, haar kussend en groetend met dankbare
woorden, en ze bezagen malkander naderhand met vochtige oogen. En
Madeleen lispelde gestadig dat het braaf was, dat het goed was.
--Och ja! ik ben tevreden.
Romaan liep ook fluks bij en drukte zijne zuster op zijne borst, en dan
stonden ze gedrijen een wijle sprakeloos ondereen, te kijken naar een
gedacht van deugddoende liefde. De stilte is altemets een licht gewaad
met gulden twijn geweven, waar de ziele te rusten blijft, te rusten en
te luisteren naar schoone aandoeningen.
Romaan nam nadien Goedele bij de hand en stelde haar voor aan zijnen
vriend. Ze dierf in den beginne niet opzien. Ze voelde iets ongemeens
in 't geluchte, alsof deze man geen vreemde zijn zou en haar met een
bevrienden lach bejegende.
--Dees is haast mijn broeder, zei Romaan, zijn plaats in mijne liefde is
nevens u.
Ze keek er naar en herkende hem, zooals zij hem bij 't venster van den
modewinkel voor 't eerst ontmoet had, en zooals zij er, bij het
tramhuisje, toornig was op afgegaan. Hij bloosde en boog.
--Hebbe 'k mejuffer niet elders gezien? Ik vrees dat ik een leelijk
hoekje krijg in haar geheugen....
Zijne stem was vol en zwaar, en sloeg in sierlijke golving om.
--'k En hebbe u nooit ontmoet, zei Goedele.
Tante Olympe had seffens de voorkamerdeur geopend en was aan 't
|