lachje op zijne lippen versteenen, bij wijze van antwoord. Hij kon de
familie Wilder moeielijk lijden--Goedele toch had hij innig lief, en
haar schoon gelaat, daar berustte hij in, en het troostte hem over 't
valsche gezwets, dat hem gedurig krenkte.
Op het terras stonden Ursule en de stokoude Rik. Ursule ontving hem met
open aangezicht en een streelenden blik.
--Welkom, mijn vriend.
--Hertelijk dank, mevrouw.
Hij drukte hare hand en de koude vingeren van grootvader. Hij zei een
reke vage woorden, binst dat Marie hem van zijn overjas en zijn hoed
ontlastte.
--De jongen heeft bergen gezien, riep Albien.
--O ja....
Ze omringden hem en vielen hem lastig met allerlei zoetigheidjes. Hij
had een ivoren kistje medegebracht voor mevrouw Wilder en een heel
wonderbaar gedoe voor mijnheer Wilder--een Zwitsersch huizeken,
teenemaal gemachineerd, met een kleppend horloge en een beiaardspel en
twee werkende figuurtjes--en nog een zilveren snuifdooze voor den ouden
heer. Ze moesten alles dadelijk bezien en bewonderen, en hunne
dankbaarheid in breede geuten uitwerpen. En Ursule zei:
--Dat moest ge nu toch niet gedaan hebben.... Ze betastte haar kistje en
beloerde de zilveren dooze van Rik. En Rik sprak met een lage stem, die
ook zich liefelijk te wenden probeerde:
--Ja, dat moest ge nu toch niet gedaan hebben.... Hij had liever een
zwaarder dooze gekregen, maar hij keek zijne oogen algelijk zat op het
schitterend geflikker der ciseleeringen van het deksel.
--'t Is een kunstwerk.
Hij woog het in zijne ervaren handen.
Na een stonde kwam Goedele staan in de opening der deur. De noesche
avondzonne straalde open langs haar lichtbruine kleed en teekende er
gloeiende plooien. Haar gelaat klaarde zonderling op uit de donkere
diepte der kamer, achter heur. Ze keek naar Sebastiaan en een flauwe
glimlach krulde om haren mond, maar hare oogen hadden verre blikken,
verwijd in stille droefenis. Sebastiaan boog zijn lijf naar haar, en
deed een stap voorwaarts, en hief trage en bekoorlijk zijne armen op.
--Goeienavond, Goedele.
Hij voelde zijn herte weggaan van hem. Hij voelde zich leeg worden en
pluimlichte. Hij omvatte in de stille straling zijner liefde deze vrouw,
die groot en schoon en beminnelijk was.
Zonder haaste en zonder drift, met eene zachte moeheid in de stem, zond
ook Goedele hem haren groet.
* * * * *
III
Als mijnheer en mevrouw Devleeschhouwer, en hunne doch
|