oon.
Bella boog zich over tafel en dronk aan zijne lippen die kunstige tale.
--En Weenen?
Hij wist van Weenen weinig. 't Was een moderne stad met veel lucht en
licht. Hij had geen bepaalden indruk. Hij had vooral schilderijen
bekeken.
--O ja--Bos en Brueghel, zei Goedele.
Ze was verlegen dat ze 't gezeid had seffens daarna, omdat het als een
vermindering klonk van Sebastiaans betrachten. Maar hij was niet
gekrenkt en meende dat het haar een vreedzaam geneuchte was daarvan te
hooren spreken. Hij noemde 't werk van Hieronymus Bosch een wonder. Hij
joeg de beelden achter mekaar, deed waarachtig in 't geluchte varen de
mirakelachtige schepsels uit de verbeelding van den schilder geboren.
Hij sprak van eene St. Antonius' tempteeringe, beschreef een voor een de
monsters daar vereend--konijnenkoppen op kinderbeentjes, menschenbuiken
met oogen en een ooievaarsbek, vliegende draken, schertsende gezichten,
grijnzende muilen. Hij deed ze herleven en benauwd worden in groene
klaarten of wegschemeren in donkere spelonken. Maar hij was tewege warm
te worden als hij over Brueghel begon.
--Brueghel is de meester boven de meesters, juffrouw Bella, en stellig
boven het begrip der menschen. Hij wist het leven uit te drukken in
waarheid en zijne uitdrukking, aldoor een uitslag van stijlsynthesis,
was een zuivere gave der kunst. Bij Brueghel vindt ge kleurharmonieen
die men sinds niet meer heeft kunnen bereiken, en elke kleur op haar
eigen ligt plat, effen, net. Hij dierf een hoop bonte boeren en krijgers
neerwerpen op een vlakken sneeuwgrond, en 't en stoot noch en krenkt
onze esthetische gevoelens: 't streelt en 't verwondert. Ik zag te
Weenen een Babeltoren, waar 'k nu geen woorden voor vinde, schoon
genoeg.
Hij keerde zich zijwaarts naar Goedele.
--Ik wou u dat alles dolgeerne doen zien.
--Ja, mijn vriend?
--Ik wou u doen taken deze hoogste hemelen der kunst, ik wou uwe ziel,
uw gansche vleesch eenstemmig maken met deze wijdste trillingen der
menschelijke ziele....
--Ik ben u dankbaar hiervoor.
Ze was stille, een zachte grens voor zijn uitgeworpen verlangens, stille
en ernstig. Hij voelde wel de vreemdte, die over haar bleef en niet weg
te drijven was met woorden, maar zijn herte lag open, zonder
angstvalligheid noch vreesachtige koorts. Hij betrouwde op haar. Hij was
gelukkig bij haar.
Bella werd gloeiend rood en beet ongedurig op hare lippen. Ze was een
appel aan 't schillen en deed het zoo los en grove,
|