nen met kapotte
scandeering:
--Van zijn kindsbeen af heeft hij me danig centen gekost, hij.... Hij
was ziek, of hij kloeg dat hij ziek was. Daar zijn hier dokters geweest
met hoopen en op ons kosten hebben ze hun kwakzalverijen verkocht. Wat
heeft hij al niet gehad aan speelgoed en snuisterijen? Wel! Wel!... En
als hij dan een jongen was die endelijk op zijn pikkels staan kon, wat
heeft hij al niet gehad aan nuttelooze plezierkens? En hij ging ter
schole, en 't kostte allemaal. En hij ging naar de Universiteit ... ge
zult later weten wat het gekost heeft. En al die boeken waaruit hij
leeren leven zou? Wat heeft hij geleerd? Hij was ten langeleste
ingenieur. Ingenieur van wat? waar? wat zou het opbrengen? Wel! Wel! Het
heeft wat opgebracht! 't Is proper alzoo.... En daar zit hij nu, met een
slonse en met een kind.
Ze zweeg, haren mond toesnappend op het laatste woord, en ze ging bij 't
venster staan en kruiste hare armen over hare borst. Daar viel een bange
stilte in de kamer. Goedele leunde tegen 't klavier en hare vingeren
raakten overhand, bij maniere van onbewust spelen, de bovenrandjes van
een koperen kandeleer. Ze wist dat ze zwijgen moest als moeder van den
verloren broeder sprak, en ze had dergelijke uitvallen ook al zoo
dikwijls gehoord, dat het haar nu niet meer taakte en zij, maar liefst
die overdreven gramschap van zelf koelen of vallen liet. Ze zag echter
wel de diepte van moeder's koppige pijnen en ze vergaf haar gewillig een
slechtdadig woord om wille der oorzake, die toch een blijvende en
zeerdoende wonde was. Ze droeg daarom 't gewichte van deze
ongemakkelijke stilte met verduldigheid en voelde deernisse. Mevrouw
Wilder verliet het venster en ging nog een kanten doekje schoon leggen,
dat gefronst en ommegevouwd lag op 't schouwblad. Ze deed naderhand de
dresse open en toetste even de kristallen wijnbekers en een paar
sineesche potjes, alsof zij dat alles schikken moest. Seppie trippelde
in haren weg en ze fronste wrevelig hare wenkbrauwen, geweld doende om
hem niet buiten de deure te stampen. Een geborduurd kussen en lag,
volgens hare goesting, niet op zijn plaatse in een breeden leunstoel.
Ze moest het eens opslaan en zuiver leggen te midden, en een haarken
wegvingeren, dat er ievers vasthaperde.
De avond viel daarbinst. Schuinsche klaarten smeten rood uit op het
donkere wandpapier en speelden in aardige tinten langs een paar bronzen
maskers, die daar te grijnzen hingen. In een hoek kwam een straa
|