n ceder.[14]
Er zijn echter nog groote schoonheden van anderen psychischen oorsprong
in dezen bundel. Zij bevinden zich op die plaatsen, waar de bloeiende en
geurende specifiek-Joodsche jeugdherinneringen doornomrankt,
doorndoorboord worden door het algemeen-menschelijk sentiment van
wroeging om begane zonden. Ik geloof niet, dat een mensch in Holland
zich zoo waarachtig, zoo schaamteloos-waarachtig heeft gegeven--ik bezig
natuurlijk dit woord "schaamteloos" uitsluitend ter kenschetsing der
mate van overgave, zonder daaraan eenige ethische waardebepaling te
verbinden--gelijk deze [p.19] dichter. Bij die hevige wroeging, bij dit
brandend berouw, hoe worden er de ikheidssentimentjes van de meesten
onzer decadenten onwezenlijk en lafjes bij. Hoor dit geluid:
"Dat iedereen, dien 't hongert, hedenavond binnentrede
Neme van 't heilig Feest zijn maat"--
Mijn voet valt doodsvermoeid, o, kon ik keeren tot dien vrede,
Der vromen toeverlaat.
Mij walgt van aardschen wijn en eeuwig blijft voor mij gesloten,
Weelde van het Hemelsch Gezin.
Aanvaard uw heilloos lot, ziel, deel met uw minne genooten
Uw onheilvolle min.
Niet dezen Nacht en niet een Nacht, die volgt van woede of weelde,
Stel als een schuldloos kind uw vraag,
Geen antwoord is voor U, die lichtzinnig uw lot verspeelde.
Dan 't eigen dof geklaag.
Lees ook dat laatste der Sabbathliederen, waar de oude vriend van des
dichters jeugd, de heilige Sabbath-zelve, hem aan het libertijnsch
banket komt manen, tot de idealen en het zuivere leven zijner jonge
jaren weer te keeren. O, mocht ik het citeeren, dit wonder-innige, dit,
schoon ook van diepste smart en martelenden tweestrijd volle, toch
bloeiend-bevallige gedicht.... Doch kan ik er aan denken? Het zou zeker
zes bladzijden van dit maandschrift beslaan!...--Evenwel, ook in deze
soort verzen is een daling te bemerken. Gaat het niet in dit opzicht met
dezen bundel als met het leven der menschen, een enkele gelukkige
uitgezonderd? De jaren van den aanvang van een leven, zijn dat niet zijn
dichters, en de jaren van den ouderdom zijn die niet zijn rhetorici? Wat
de eerste hebben geprofeteerd, dat preeken de laatste; wat deze
hebben door-leefd, dat door-commentarieeren de andere; ach, hoe
waren deze schoon door kracht, hoe werden gene leelijk door zwakte; zij
herhalen en herhalend vergrauwen zij alle de scherpe, schitterende
punten van het "uiterste", waarin [p.20
|