t.
Hij sneed het kroonkruid, wij proefden wortel en blaadren bitter
Maar aten snel van 't vruchtenzoet
En dronken teedren wijn en staarden zalig in 't geschitter
Van 't licht op feestlijk goed.[13]
En nu van de tweede soort een stukje (uit Verstrooiing):
Wij waren herders. En wij werden slaven
Van een trotsch koning in het wreede Egypte.
Pyramiden bouwden wij, sfinxen, krypten
Doodensteden met hijgend, hongrend draven.
Maar toen: met tien Wondren togen wij uit,
God lei de zee voor onze voeten droog.
En dreef 't snel water der Jordaan omhoog.
Een land vol melk en honing werd ons buit.
[p.16]
Voor veldslaven hadden wij honderd volken.
In steden en dorpen woonden wij rijk.
Rustig heerschend. Ons aantal was gelijk
Aan 't zand der zee en 't water van de wolken.
Maar met de weelde kwam het ijdel dwalen
Langs wegen, die Mozes niet heeft gekend,
Gods Gezicht donkerde, toornend gewend
Liet hij stormen van doodend onheil dalen.
Wel, het spijt mij, maar ik kan van zoo iets niet anders zeggen, dan dat
ik het een heel gebrekkig en gewrongen proza vind, dat vermoedelijk zoo
gebrekkig en verwrongen werd, omdat het rijmen moest en een vers wilde
zijn.... En is het tot hiertoe van historische herinnering vervuld,
nadat deze zich nog in een tweetal strophen van gelijke onwaarde als de
voorgaande heeft vermeid, wendt het gedicht zich naar de toekomst,
spreekt het de nationale hoop uit:
Zullen wij keeren? Vriend, wat is 't verlangen,
Naar 't Vaderland, dat ik in uw hart weet,
In mijn hart voel, geen enklen dag vergeet,
Dat onbedwingbaar zingt in mijne zangen?
Zullen wij keeren? Worden wij landbouwers
Op 't eigen veld, van dit wreed zwerven wij?
Slaafsheid draagt zwaar. Maar altijd blijven wij
Op nieuwe Toekomst de vaste vertrouwers.
Hiermede is het gedicht afgeloopen. Prachtig hoor: dat doet me goed aan
mijn Joodsch hart, en als dat hart nog traditioneel-geloovig ware, dan
zou het me nog meer goed doen.... Maar eilieve, waar is nu eigenlijk het
aesthetisch schoon van dit vers en waar zijn de krachtige en diepe
gevoelens, die dit schoon hadden moeten veroorzaken. Zeker, de dichter
zegt, dat "'t verlangen ... onbedwingbaar zingt in (zijne) zangen," maar
maakt het geluid van zijn vers dat ook voor ons tot werkelijkheid?...
Komaan, lezer, neem de proef, neem een goed [p.17] gedi
|