n Asbjornsen, _Norske Huldreeventyr og Folkesagn_ (N.
Elvensprookjes en Volksverhalen), die in 1845 en 1848 werden uitgegeven.
Asbjornsen treedt hier zelfstandiger op, en hij maakt den overgang van
romantiek tot realisme. Ofschoon het woord "eventyr"[7] in den titel
voorkomt, houden die boeken toch geen sprookjes in, maar mededeelingen
omtrent volksgeloof, grootendeels in concrete voorbeelden. Asbjornsen
legt de verhalen in den mond van vertellers, met wie hij heeft omgegaan,
en zelf geeft hij eene omlijsting. Aanvankelijk is de schrijver nog
geheel bevangen in de natuurmythische verklaring van het bijgeloof, die
een dogma der romantiek was, en hij offert daaraan een groot deel van
zijn arbeid. Hiermee hangt samen, dat natuurschilderingen eene groote
plaats innemen. Maar allengs overweegt de belangstelling voor zijn
vertellers, en dezen en hun gesprekken geeft hij met groote trouw aan de
natuur weer. Ook de behandeling der taal is niet dezelfde als in de
Folkeeventyr; de menschen spreken hun eigen--Oostlandsch--dialect. Het
werk van Asbjornsen opent zoodoende de reeks schilderingen uit het
volksleven, waaraan de Noorweegsche letterkunde zoo rijk is. Het verst
gaat in de richting van het realisme het stuk, dat den titel
_Plankekorerne_ (De Plankenvoerlui) draagt.
Asbjornsen is hier zijn tijd ver vooruit; het zou nog circa 30 jaar
duren, voor anderen zijn voorbeeld zouden volgen. Het is echter
karakteristiek voor den tijd, dat deze vrije stijl in de Huldreeventyr
og Folkesagn alleen daar bestaat, waar Asbjornsen aan zijn zegslieden
het woord geeft. In zijn eigen inleidingen heerscht een litteraire,
ingewikkelde stijl, zooals die toen in geletterde kringen werd mooi
gevonden. Daardoor valt het boek stilistisch uiteen. Maar aan dit gebrek
heeft het een deel van zijn onmiddellijk succes te danken. De
Folkeeventyr, die geen inleidingen van eigen maaksel hebben, en waaraan
ook Moe een groot aandeel heeft, zijn van het genoemde gebrek vrij.
In 1853 gaf Landstad uit _Norske Folkeviser_. Daarop volgde in 1858 een
kortere verzameling van Sophus Bugge: _Gamle norske Folkeviser_[8]. Deze
boeken zijn niet zoo algemeen geliefde lectuur geworden als de sprookjes
van Asbjornsen en Moe. Eene tweede uitgave hebben zij niet beleefd[9].
Begrijpelijk is dit wel. Hier kon er geen sprake van zijn, de stof door
weergave in de algemeene taal meer toegankelijk te maken. De gedichten
konden natuurlijk slechts in het dialect, waaruit zij werden
|