een
frischheid en oorspronkelijkheid bezit, waaraan op het gegeven oogenblik
voor alles behoefte bestaat. Nu wordt deze partij de nationale; wat zij
op het platteland in vertellingen en volksgeloof vindt, dat zijn de
krachten, die in het eigen volk leven, terwijl de denkbeelden, die onder
de vorige generatie het meest op den voorgrond traden, uit Frankrijk
geimporteerd waren, en dus voor vreemd goed golden. Op deze wijze werden
de hekken van het patriottisme verhangen.
De belangstelling in volksoverleveringen was toch niet in Noorwegen
zelfstandig ontstaan. Het was een beweging, die over Europa gegaan was
en zelfs zeer laat Noorwegen bereikte. In Engeland was zij in de tweede
helft der achttiende eeuw begonnen; daarna was zij naar Duitschland
gekomen, waar men de zaak grondig had opgevat. Herder was begonnen met
studien over volkspoezie; deze hadden tijdgenooten aanleiding gegeven,
om of de stof te gebruiken in eigen gedichten, of den toon van het
volkslied aan te slaan. Daarop waren de verzamelaars gekomen, die niet
de stof gebruikten voor vrije bewerkingen, maar den nadruk legden op
getrouwe weergave van het overgeleverde (Grimm's Kinder- und
Hausmaerchen, in minder mate Arnim en Brentano, Des Knaben Wunderhorn).
In het begin der eeuw bereikt de beweging Denemarken, waar vooral de
meest bekende dichter van den tijd, Ohlenschlaeger, zich van deze stoffen
meester maakt en tal van romantische gedichten in het licht geeft. En nu
is Noorwegen aan de beurt. Van den beginne af treden hier de beide
richtingen op, die in Duitschland op elkaar gevolgd waren, de opname van
stof en vorm door dichters, die er toch iets anders van maken, en de
getrouwe weergave der overlevering. Het geluk wilde, dat dit laatste
werk in handen kwam van menschen, die daartoe een buitengewone
bekwaamheid bezaten en dientengevolge verzamelingen tot stand gebracht
hebben, die voor het geestelijk leven van het geheele volk de grootste
beteekenis gekregen hebben en nog bezitten. Deze mannen zijn P.C.
Asbjornsen en Jorgen Moe. Bij deze uitgevers van vertellingen sluit zich
als eerste uitgever van volkspoezie M.B. Landstad aan.
Asbjornsen en Moe hebben vele jaren besteed aan het verzamelen van de
stof en aan het zoeken naar den juisten vorm, waarin zij de vertellingen
zouden geven[5]. De groote moeilijkheid was gelegen in de taal. De
overlevering der vertellingen was in dialect, maar van een uitgave van
teksten in dialect kon in die dagen natuurlijk geen
|