beantwoorden. Juist de schijnbare gulheid en
openhartigheid, waarmede zijn voorslag gedaan werd, boezemden mij
wantrouwen in; want ik wist die niet te rijmen met de geheimzinnigheid,
welke zijn overige daden en gezegden tot nog toe omsluierd had, en het
kwam mij onverklaarbaar voor, dat iemand, die zich voor 't overige
gedroeg, als wilde hij alle nasporing en onderzoek ontwijken, de
onvoorzichtigheid zou hebben, een hem onbekenden jongeling, en dat nog
wel den zoon eens Hoofdschouts, in zijn verblijf toe te laten, ja te
noodigen. Met dat al, ik gevoelde weinig trek om alleen stadwaarts te
kuieren en mij nogmaals bloot te stellen aan een ontmoeting met de
lieden, uit wier handen ik zooeven verlost was: nieuwsgierigheid spoorde
mij aan, om nader uit te vorschen, wie toch mijn redder wezen mocht: en
dit een en ander te zamen gevoegd deed mij besluiten het gedane voorstel
te aanvaarden, onder de betuiging mijner erkentelijkheid en tevens van
de hoop, dat ik door mijn verblijf geen ongelegenheid aan mijn gastheer
zoude veroorzaken.
"Volstrekt niet," zeide deze, terwijl hij met haast het voetpad weder
insloeg, hetwelk hij was langs gekomen: "alleen door hier te blijven
draaien, zou ik in ongelegenheid kunnen geraken."
"In dat geval vergezel ik u terstond," zeide ik, en volgde hem op het
ingeslagen spoor. Het paadje geleidde ons weldra op een hollen dwarsweg,
aan weerszijden dicht begroeid met doornestruiken, en door de gevallene
regens op vele plaatsen zoo vol water staande, dat men werk had voort te
komen.
"'t Is hier slecht wandelen, Kapitein!" zeide ik, mijn voet losrukkende,
die in de modder was blijven steken.
"Dat kan ik niet ontkennen," antwoordde hij: "maar mag ik vragen, waarom
gij mij den titel van Kapitein toekent?"
"Ik heb u door een dier lieden van zooeven aldus hooren noemen," hernam
ik.
"Wel mogelijk!" zeide hij, met een spottenden blik naar mij omziende:
"maar omdat die gekken mij zoo noemen, moet daarom een verstandig
jongmensch hun voorbeeld volgen? Ik heb op dien naam thans even zoomin
aanspraak als op dien van Czaar, waarmede gij mij van morgen vereerd
hebt. Gij kunt alle titels met mij sparen, vervolgde hij op een vrij
hoogen toon: "ik heet eenvoudig Bos ... althans voor het tegenwoordige."
Ik zweeg en volgde, gelijk een hond, die een kastijding ontvangen heeft,
zonder verdere woordenwisseling mijn geleider, wiens groote stappen ik
moeite had bij te houden. Ik dacht, dat die fatale holle we
|