"Bregtje, riep ik, heb jy 't Kistje verzet?" "Och neen, zei
ze, is 't weg? en ook 't zou my wat zwaar zyn alleen." Want Styntje,
ik had veel contant geld van afgeloste Obligatien, en een Huis, dat ik
verkogt had, en myne Juwelen lagen er ook allegaar in; en daar hing zo
een groen kleedje over; och ja, Styntje, Bregt vertelde my toen, dat
Keetje haar wyn hadt ingedrongen, (maar dat zei ze ook eens van myn
Nichtje,) en dat zy haar toen in de keuken op kussens hadden neergelegt;
meer wist zy niet te zeggen. Nog dogt ik geen kwaat van die Hellewigten.
Och, dagt ik, Bregt zal de deur hebben open gelaten, en 't Kistje zal
gestolen zyn! Ik zond een kruijer naar Benjamins kamer, en naar die van
Kee; maar de Buren zeiden, dat de Kamers leeg waren, dat zy voor een dag
of agt wel meubeltjes hadden zien wegbrengen, maar wisten niet waarhenen.
Ik ging voort naar Domine P., die my raadde het in de Courant te zetten,
en zo te zien, dat zy in handen der Justitie kwamen, dat zal ik doen. Nu
ben ik wel twee derde deel van myn goedje kwyt. En al myn Nichtjes goed
hebben zy laten staan. Bregt, nu zy weet, dat ik arm ben, bejegent my
vreselyk en vreselyk. Nu zal dat jonge dartele Saartje lachen, en my
bespotten; en de Heer Blankaart, haar Voogd, komt ook t'huis. 't Water
is aan de lippen. Ja, dien man heb ik ook zo belastert; och ja!
Hy heeft het wel gezeit! Zanneke, zei hy, dat volk loopt op je zak, ze
bedriegen je. Jy bent een regte Saulus, zei ik dan. En wat gaf Benjamin
niet voor, dat hy zo eene innerlyke dingsigheid voor my hadt: hy was jong,
moet je weten; hy hoopte, dat wy nog eens tot eenen vleesche zouden worden,
wy die twee waren van natuur. Wel heden, Styntje, het er niet een heel
praatje gegaan, dat ik een jok met den Broeder zou aantrekken; en heeft
de Heer Blankaart, heel in dat Paapsche Vrankryk, er zich niet mede
bemoeit? Als ik zo alles nadenk, zou ik myn gryze hair wel uit men hoofd
scheuren. Myn geld, myn kostelyke geldje is weg, ik ben bedrogen. Och! wat
ben ik een droevig sukkeltje! En hoe zal myn Nicht nu tot opspringens toe
blyde zyn! Nu zal zy zeggen, straft onze lieve Heer myn Tante, die my zo
kwalyk bejegent heeft. Zie, ik moest je dat zo allegaar eens schryven.
Schryf een lettertje aan
Uwe elendige Zusje,
ZUZANNA HOFLAND.
[Illustratie: ha! da's een kereltje! zei hij!
Illustratie van C. Bogerts naar teekening van J
|