ik het wel meen, dat is waar, maar ik
ben van jongs af in veel slommer[2] geweest, ik heb veel gereist en
getrokken, en vele Voogdyschappen gehad. Ik zeg dikwyls, Abraham
Blankaart, Vriend, jy zult veel vergeving nodig hebben, heb toch veel
lief, man! En zo ging ik daar van daan, zo gesticht, of ik in de Kerk
geweest was. En zou een mensch geen struiken uit den grond vloeken,
als hy bedenkt, dat, om een deel Huichelaars, Benjamins en Slimpslampen,
zulke vrome Godvreezende menschen beschimt en versmaat worden. Ik
geloof waaragtig, dat als de Apostel Paulus (Paulus is _myn_ man,
weetje, en Salomon die van Saartje), als Paulus nu leefde en Styntje
Doorzicht gekent hadt, hy haar als zyn wyf zoude omleiden, 't Is nu zo
moeilyk niet, moet je weten, om een goed Christen te zyn, als toen de
man zei, _dat niet te trouwen beter was_; en ik verzoek Juffrouw Willis,
dat gy daar eens op let. Ja, zo eene Styntje zou eene Martelares
geworden zyn. Lieve God! wat zullen toch zulke misselyke stoethaspels
van mannen, zo als ik er een ben, in den Hemel bedroeft afsteken bij zo
een Styntje, by u, by Mevrouw Buigzaam en by Saartjes Moeder! Nu, ik
meen myn ziel eens braaf onderhanden te nemen, haar eens terdeeg _mores
te leren_: o, mogt het onder uw oog geschieden; gy verstaat my immers
wel! ik wensch nog eens uw man te worden.--Nu--_is het er uit_. Zeg nu
wat gy wilt: _'t is er uit_.
Duizend groetenissen van Saartje aan u, en aan uwe Dochter. Willem eet
alle middag by my. Ik ben
Uw nederige Dienaar,
ABRAHAM BLANKAART.
Noten:
[1] Hij is "gehard".
[2] Beslommeringen.
HONDERD-ZEVEN EN VEERTIGSTE BRIEF.--Hendrik aan Cornelis: hij is in
de wolken: _vader heeft_ Sara _aan_ Blankaart gevraagd voor 'm--en: _de
lasterbrief was van_ Cornelia Hartog!--dat komt uit door Rien du Tout.
HONDERD-ACHT EN VEERTIGSTE BRIEF.--Willem Willis _is heusch verliefd
op Aletta_; Sara behandelt hem als broer.
HONDERD-NEGEN EN VEERTIGSTE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN MEJUFFROUW DE WEDUWE SPILGOED.
_Mevrouw, zeer waarde Vriendin!_
Al waart gy nu, menschlyker wys gesproken, zoo heilig als een Engel;
(en dat, geloof ik voor my, zyt gy ook maar;) en al wierdt gy ook van
zeven duizend legioenen van Duivelen gelastert, dan zoudt gy evenwel
nog wel zekerlyk zo veel van den mensch hebben, als Moeder Eva, voor
zy zo lelyk bedrogen wierdt, h
|