FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152  
153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   >>  
adt: kort gezeit, gy zoudt nog wel wat nieuwsgierig vallen? want vrouwtjes zyn toch niet anders. Ik loop, en draaf, en klungel daar zo alle daag aan uw huis, puur als of ik naar u uit vryen kwam; maar dat is zo niet; zulk een fraaije Dame kan in Abraham Blankaarts pot niet. En 't is of ik nu maar te Amsterdam ben, om myn tyd met manden uit te dragen: om fiolen te laten zorgen. Zo dat ik maar zeggen wil, dat ik alle daag aan uw huis kom, om met u eens alleen te spreken: maar ik heb zo veel te horen, te kyken en te gapen, en zo myn spikkelatie met die drie Nufjes van meisjes, die, de een voor, de andre na, in en uit kwispelen en kissebissen; en dan moet ik er de vreugd in maken, en er zo eens wat mee dollen; en dan zit gy daar als _de Roze van Saron_ in 't midden, sprekende, onderrichtende, goedkeurende, minzaam ziende. o Mevrouw, ik wou, dat onze Schilder Troost nog leefde; ik liet die groupe schilderen, om er myn Familiestuk van te maken, mits dat ik er ook in mogt, met Snap zo by me. En zie daar! dan is de tyd om; en ik heb zelf vergeten, dat ik om u te spreken gekomen ben. 't Is een regenachtige dag. Ik zei, wel heeft Abraham Blankaart er niet den hooi[1] van, om al weer daar heen te laveren, en myn tyd te vermallen met die Meisjes? Ik zal t'huis blyven, en schryven 't geen ik toch aan Mevrouw niet kan vertellen, en Sarot mag er niets van weten; 't is zulk een olyk platje! Dat die zuurkyk[2] weg is, is goed: 't is een verdort gemeen stukje, voor een fatsoenlyke Juffrouw; maar ik schrijf niet graag over slegte menschen; ik word dan maar nydig en bedroeft. Om dan myn vertelling te beginnen; want nu weet gy nog zo veel als gisteren: zo dat ik maar alleen dit zeggen wou! Daar heb ik een bezoek gehad van den Agter-agter-klein-agter-Zoon van Marten Luters ouden vriend, Casper Edeling, van Jan Edeling! en wy hebben te saam over het Geloof, en de zoete Meisjes, eens heldertjes gebakkeleit. Hij wagtte my in myn zydkamer. "Zo, Marten-Broer, zei ik, welkom."--Uw Dienaar, myn "Heer Blankaart;" en hy keek, of schoppenboer ook nog van zyn Familie was; zo, dagt ik, dat zyn de oude grillen. Ik zei des, wel fraai buigende, dat ik toch beter ken dan zo een oude podagrist: "Uw dienaar, myn Heer Edeling;" en ik gaf hem een fauteuil. Dus begon hy, terwyl hy de glazen uitkeek. (_Ik, niet lui, ging over 't horretje gluren; ja, zo moet men met die wonderlyke menschen, omgaan, of zy denken, dat de Drommel hun niet wys genoeg is_.) _E
PREV.   NEXT  
|<   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152  
153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   >>  



Top keywords:

Edeling

 

Blankaart

 

alleen

 
spreken
 

Meisjes

 
zeggen
 

menschen

 

Marten

 

Abraham

 

Mevrouw


Juffrouw

 

Luters

 

vriend

 

hebben

 

Casper

 
vertelling
 

beginnen

 

fatsoenlyke

 
bedroeft
 

slegte


verdort

 

gemeen

 

schrijf

 

bezoek

 

stukje

 

gisteren

 

uitkeek

 
horretje
 

glazen

 

terwyl


fauteuil
 

gluren

 
genoeg
 

Drommel

 

denken

 

wonderlyke

 
omgaan
 

dienaar

 

zydkamer

 

welkom


Dienaar

 

wagtte

 

heldertjes

 

gebakkeleit

 
schoppenboer
 

buigende

 

podagrist

 
zuurkyk
 

Familie

 

grillen