enden; maar zy doet een ryk
Huwelyk, en ik zeg: zie, Abraham Blankaart, gy moet geen water in de
zee dragen, myn Vriend. Nu moeten er andren wel van varen. Och God!
het moet hier immers alles blyven; en wel doen is de boodschap. Is dat
zo niet, myn goeje Vriend?
_Hy_. Gy doet my aan, Blankaart. Geef my uwe vriendschap: ik denk even
als gy.
_Ik_. Met al myn hart: nu, wat zegt gy?
_Hy_. Ik sta de verkering toe; ik bedank u voor de eer, die gy my in
deezen aandoet; ik zal tonen, dat ik uwe achting niet onwaardig ben;
en laat voorts alles aan uwe bestiering over.
Vervolgens vertelde hy my met aandoening, dat Letje, nog zeer jong
zynde, (nu, zy is nog maar drie en twintig jaar,) eene jeugdige liefde
had opgeoeffert aan haar's Vaders redelyk bevel; en dat zy ook hier
voor moest beloont worden. Hy zei my, dat haar Broer een goede jongen
was, daar wel wat van zou te maken zyn, zo hy in goede handen viel.
Goed, zei ik, ik zal dat knaapje ook al in 't oog houden, en helpen
waar ik kan en mag.
Na de plaats doorgewandelt en op zyn oud Vaderlands afscheid genomen
te hebben, sprong ik te paard, en kwam, zo in my zelf tierelierende,
en zoo vrolyk als een Koning, met Snap de Stad in, at spoedig, en ging
deezen zitten schryven. Ik ben met eerbied,
Uwe Hartvriend,
ABRAHAM BLANKAART.
HONDERD-AGT EN VYFTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW STYNTJE DOORZICHT AAN MEJUFFROUW SARA BURGERHART.
_Lieve Vriendinne!_
Ik had dan het genoegen om u, en nog eenige jonge harten aan het huis
van de Vriendinne Buigzaam te zien! Ik was byna niet in staat, om myne
inwendige vreugd te verbergen.--'t Was of ik in een zedelyk School
was, daar men jonge menschen de eerste treden leerde zetten op den
waren weg. Toen ik t'huis kwam, moest ik zo betuigen voor den Here:
_Nu weet ik, dat by u geen aanneming des persoons is, maar dat yder,
in wat staat of rang, in wat kleding_, (_zo die der betaamlykheid maar
niet kwetst_,) _die de gerechtigheid lief heeft, u aangenaam is_? Ja,
ik voel zo eene zielenliefde voor de Vriendinne Buigzaam. In haar zie
ik zo _Maria_ en _Martha_ vereenigt. In Letje is een getrouw zaad
gevallen: de Here geve, dat het door de waereldsche beslommeringen
maar niet verstikken moge! Niet, hartje, dat men den kinderen van
Jezus alle speelgoedje moet onthouden; maar 't moet binnen de palen
van uitspanningjes zo blyven. Och, zy
|