lkom, myn
lief kind! jongetje, je komt al in een aartig Waereldje. Nu, dat zul
je, als je tyd van leven hebt, wel ondervinden. Pas maar braaf op, en
je zult gelukkig zyn:" "(en by my komende met het kind:)" "ha! dat's
een kereltje! zei hy; zie je wel, watte heldere kykers dat hy heeft?
't is een mooi kind, zeg ik je: precies zyn Vaders tronie; en watte
vuistjes heeft hy! nu mantje, ga jy by Moeder, die zal je beter
trakteren." Hy ging, met het kind in bei zyn armen voor zyn hart
gefommelt, naar de Kraamvrouw, gaf haar 't kind, kuschte haar; noemde
haar met alle zoete namen, die hy bedenken kon, en wy verzogten de
Heren, zich weer naar hunne kamer te begeven. Saartje was zeer zwak,
en verlangde, dagt my, naar rust. Wy gingen vervolgens in 't naaste
vertrek eeten. Kort daar op kwam de jonge Heer t'huis, die nog niets
wist. Blankaart sloop in de Kraamkamer, haalde het Kind uit de wieg,
en liet het Cornelis zien: "He! Maatje, wat zeg je me van zo een
knaap?" Hy zag het kind, viel zyn Broeder om den hals, omhelsde zyn
Vader, nam het kind, bezag het met dat goedig gelaat, dat hem zo eigen
is, bragt het in de Kraamkamer, ging by 't Ledikant en toonde zyn
broederlyk hart in stille zegenwenschen.
Morgen word het Kind, hier aan huis, door den Heer Redelyk gedoopt:
zyn naam is _Jan_. Beide de Grootvaders hieten zo. Evenwel het is _Jan
Edeling_; en ik geloof, dat de oude Heer, om geen waerelds goed, het
anders zou dulden.
Alles gaat naar wensch: den gehelen nagt geslapen als een roos; het
Kind ook. Zy is reeds in allen opzichte Moeder: 't is een bekoorlyk
Kraamvrouwtje! Willis en Brunier zullen van daag den kleinen Jongen in
het naaste vertrek zien, en Grootvader trakteert al wat in zyn dienst
leven ontvangen heeft. Tot de Kruijers en Pakhuisknegts toe, krygen
Rynschen Wyn met Kaneel-Koekjes, en yder is _mantje, jongetje_; elk
maakt het _bestig_. Hemel, hoe is die man verandert! De Brief moet
weg: Ik moet ook nog aan myn Letje schryven. Schryf my haast ook zulke
goede tyding:--met haast, de Brief moet weg.
Uwe Vriendin,
M. BUIGZAAM
Wed. P. SPILGOED.
HONDERD-TWEE EN ZEVENTIGSTE BRIEF.
MEVROUW SARA EDELING AAN MEJUFFROUW ANNA SMIT.
_Zeer lieve Vriendin!_
Niet voor van daag kreeg ik de vryheid om te schryven; en myn kleine
knol is evenwel al drie weken in de Waereld geweest: Nu, 't is goed,
dat ik met
|