meer niet; ik heb wel in vyftig Coffyhuizen en Logementen
geweest, gy waart er niet; eindlyk zei een Heer, die u scheen te kennen,
dat de goede Heer Blankaart zeker aan zyne Hollandsche maaltyd zat; en hier
uit besloot ik, die uwe gewoonte ken, dat gy in dit Logement waart:" Hy
vroeg my aanstonds naar het stout Dingetje; en ik zei, dat alles wel was;
wat zou ik gezeit hebben?
Myn mooije jongen hoorde naauwlyks, dat ik Abraham Blankaart was, of hy
kwam by my, en zei, dat hy ook verzogt om de eer van met my te eeten;
"ik kan my niet beter by u recommandeeren," zei hy, "dan door u te zeggen,
dat Hendrik Edeling myn eigen Broeder is."
Zie, Mevrouw, dat was my zo aangenaam, zo aangenaam, dat ik het niet
zeggen kan. Komt, kinderen, zei ik, zit aan, en weest myne Gasten. Zy
aten als rovers; en de wyn, die 't hart verheugt, smaakte zo goed, dat
ik myn flesje kraakte. Toen aan 't praten over Oost en West, over
negotie, over ik weet niet al waar van. Zie, onze jonge lui weten toch
veel meer dan wy; dat is niet anders; en daar ben ik blyd om. Edeling
zei, dat hy op zyn vertrek naar Holland stondt. Willem zei ook zo;
doch dat hy nog drie dagen moest vertoeven, om aan zyn Patroons order
te voldoen. Wel, zei Edeling, dan zal ik naar u wagten. Ja, zei ik zo,
jonge lui, ik meen ook te gaan. Daar hadt men 't leven gaande! "dat ik
hun toch mede nemen wilde; dat zy toch zo gaarn met my wilden reizen."
Wat zou ik doen? Ik ben een ouwe Gek; om die twee jonge vlasbaarden
werdt myn reis nu nog drie dagen uitgestelt. Nu, wie weet, hoe wel ik
er aan doe? Als 't immers myne kinderen waren, zou ik blyde zyn, dat
zy met een ordentlyk man t'huis kwamen; en ook, 't zyn lieve jongens!
Edeling is niets dan vreugd en vernuft; en Willem, wel, dat is de
beste jongen in heel Amsterdam, zeg ik u.
Toen wy van tafel opstonden, zei ik: "Kom, jongens, nu zullen wy eens
hier en daar gaan, en het een en ander gaan zien. Die te Romen is,
moet den Paus spreken;" en ik sleepte hen ook braaf door den mostert:
Maar wat ben ik nu in myn kragt! Nu hoef ik myn schrale voorraat van
Fransch niet benaauwt uit te stallen. Dat koetert, dat koetert; 't is
of die Edeling zyn tong voor 't Fransch gemaakt is. Tegen den avond
ging ik met hun naar mynent, en zei: "komt, haal je lui je Valiezen
maar; ik moet je lui by my houden." Wel, myn hart springt op, als ik
een Hollander zie; en geen wonder, myn Snap is net al eens: en dat is
nu maar een hond, wil ik spreken; zo dat ik h
|