deling van my denken? 't Is mooglyk, dat
hy reeds by ons geweest is. Zal de deugdzaamste der Vrouwen hem
omtrent my misleiden? Wat zal zy kunnen zeggen? En ik had haar zo
plegtig belooft, voortaan my geheel door haar te laten leiden. Hoe zal
Hartog zich verheugen, indien dit geval ruchtbaar wordt. Kan het
verborgen blijven? Heeft my niemand gezien? Maar, 't geen my 't hart
doorboort, hoe zal het teder hart myner moederlyke Vriendin lyden!
door my lyden!...
Ik was besluiteloos wat te doen. Evenwel, alles al weer overpeinzende,
dagt ik, 't is echter de eenige nu openstaande weg. Ik moet dit
getuigenis geven van myne onschuld! "Ach," zal ik met eene bevende
stem zeggen, "indien ik een slegt Meisje waar, indien ik het oogmerk
had om u te misleiden, zou ik dan te rug komen, ook voor ik weet hoe
gy my ontfangen zult?" Terwyl ik in deeze gedagten als verzonken was,
zei myn trouwhartig Klaartje, (zo hiet het Boerinnetje,) "Kom,
Juffrouw, nou moest je op je kousjes my volgen, en zo stil als 't
mooglyk is; ik heb onze deur efkes aan laten staan." Ik deed zo, en zy
droeg myn schoenen in haar hand. 't Begon te regenen: de lucht werd
onweerig en donker. o, Dat was niets! Zie daar wy buiten de deur! Het
bed van den Tuinman voorby gaande, hoorden wy hem diep en gerust
slapen. Ik deed myn schoenen weer aan, en ging met het meisje, agter
de Boerdery om, al zwygende, en aan haar hand. Ik werd doornat, en
moest wel een half kwartier door 't gras; ik vroeg niets, zelf niet,
waar brengt gy my? Toen wy digt by een Warmoezier kwamen, zei zy:
"God dank, dat 's zo ver! Hoor, Juffrouw, ik breng je hier by brave
menschen: maar ik moet, zo dra ik je daar in huis zie, naar myn
Zoldertje: ik moet er op passen, dat ik niet in de kyker raak; 't is
een boos kaerel, als hy begint."
Zy tikte aan een glas. "Wie daar?" riep een mans stem.--"Ik, zei 't
meisje, doch met een zachte stem, toe laat my in huis; ik ben zo
benaauwt."--"Ik kom je by, kind, zei een vrouwe stem;" en zo ging de
deur open. "Aaltje Buur, zei 't Boerinnetje, ik breng je hier een
jonge Juffrouw, die verdwaalt is, maar zy zal je alles wel zeggen, ik
moet voort." Ik kuste haar, en zei haar, waar zy my vinden kon, haar
een ducaat in de hand stekende, en biddende, zo dra zy durfde, by my
te komen.
De goede Vrouw ging met my in een agtervertrekje, stak licht op, en
zag met verbaastheid, dat ik zo wel en kostelyk gekleet was, en
Juweelen aan hadt. Ik viel op een stoel neder, en schreide
|