t Snap, zo
by me. Tante deed zelf open, en ontstelde. Nu, zei ik, wees maar niet
ontstelt; uw Nicht heeft my by u gezonden, om dat zy zelf ziek is, en
ik kom zien, of ik u helpen kan; en zo ging ik met haar, die huilde en
balkte, den gang door, daar ik nog iemand vond, daar ik u dadelyk van
zal schryven, zo 't my niet ontschiet, want ik ben zo wat met myn
memorie gebruit. Daar hoorde ik toen van A. tot Z. Tante had
getracteert; zy hadden Tante, die niets verdragen kan, de hoogte
gegeven; en Bregt als een zwyn zo vol gegoten. Toen het ouwe Fatsoen,
die zy te bed bragten, en Bregt, die zy op kussens in de keuken gelegt
hadden, sliepen, hadden zy den aap geligt; en daar was, zeit Zanne,
wel twee derde van haar Capitaal, en al hare Juwelen in. Die malle
weergae! zy hadt haar huis op den Nieuwen Dyk verkogt, en wel voor
twintig duizend Guldens aan afgeloste Obligatien in Contanten; al dat
geld was in Gouden Ryders opgewisselt, en lag in een klein kistje. Dit
wisten die Hagels-kinderen, want Zanne hadt met hen overlegt, hoe zy
dat geld best zou uitzetten. Hoe vindt gy die, Juffrouw Willis? Met
zulk bogt, zulk schuim van volk; die weten veel van geld beleggen! ja,
zie, zo zot is dat oud wyf. Had ik t'huis geweest, zie, ik ben nu een
man, die myn hond geen bedroefde snoet kan zien zetten; maar of ik dat
Paar Vromen ook reis eventjes op het Schavot zou geholpen hebben! Ik
zou die bedriegers zo veel _smeert hem Keesje_ hebben laten geven; ik
zou er eensjes zo balsemiek hebben laten rossen, dat zy zouden geweten
hebben, wat het is _den ouden mensch te kruissigen_; zie ik word zo
satans nydig, om dat zulk varkenvolk de bybelsche woorden zo
misbruikt.
Maar nu moet ik u eens wat vragen: want zie, Juffrouw Willis, gy zyt
toch maar een _Moeder in Israel_. Wat denkt gy? fop ik my zelf, als ik
geloof, dat een vrouw van Tantes jaren, die zo een Briefje aan Saartje
kan schryven, om vergeving; die aan zo een kleuter verzoekt, om by my
een goed woord te doen, by my, die, zo als ik daar ga en sta, ook maar
een armen zondaar ben; dat zo een vrouw, laat zy zo fijn zyn als zy
wil, geen boos hart kan hebben? 't Is een malle kwezel, en zo gierig
als het Graf; maar zy kan zich nog bekeren; en ik zal haar ook al maar
helpen; zy zal in haar ouden dag geen gebrek hebben, nog in fatsoen
verminderen. Haar lekkere tant zal nog niet eens uitmoeten; want
Abraham Blankaart lust ook wel iets, dat goed smaakt. Zo dat ik maar
zeggen wil, dat ik niet kan begr
|