Jules.
De jongen was op een voetenbank gaan zitten, bij Cecile:
--Mama, laat mijn muziek toch liggen.
Amelie zette zich bij Cecile.
--Is Christie beter?
--Hij is vandaag wat opgewekter.
--Gelukkig maar ... Kende je Quaerts niet?
--Neen.
--Niet? He! Hij komt dikwijls hier.
Cecile zag door de open schuifdeuren naar de speeltafel. Twee bougies
brandden er. Het roze gelaat van Mevrouw Hoze was hel verlicht, glad en
deftig; heur kapsel glom zilvergrijs. Quaerts zat over haar: Cecile zag
de ronde, weggeschaduwde silhouet van zijn kop, het haar zeer kort
geknipt, dik zwart, boven de witte glanslijn van zijn boordje. Zijn
armen hadden korte bewegingen als hij uitspeelde of opnam. Zijn figuur
had iets zeer krachtigs, iets energiek flinks, iets van het gewone
leven, dat Cecile antipathiek was.
--De meisjes houden van spelen?
--Suzette vooral, Anna minder: ze kan het niet goed.
Cecile zag, dat Anna achter haar vader zat te turen met oogen, die niet
begrepen.
--Je gaat veel met ze uit, tegenwoordig? vroeg Cecile weer.
--Ja, het moet wel. Suzette houdt er van, maar Anna niet. Suzette wordt
mooi, he?
--Suzette is een coquet nest! zei Jules. Verleden met dat diner hier ...
Hij hield in eens op.
--Neen, ik zal het maar niet vertellen. Het is niet goed kwaad te
spreken, niet waar, tante?
Cecile glimlachte.
--Neen, natuurlijk niet!
--Ik zou zoo gaarne heel goed zijn, tante.
--Dat is mooi van je.
--Neen, neen, weerde hij af. Ik vind alles zoo slecht, weet u. Waarom is
alles toch zoo slecht, niet waar, tante?
--Maar er is ook zoo veel goeds, Jules.
Hij schudde zijn hoofd.
--Neen, neen, herhaalde hij. Alles is slecht. Alles is heel slecht.
Alles is egoisme. Noem u eens iets op, dat niet egoist is?
--Ouderliefde.
Maar Jules schudde weer zijn hoofd.
--Ouderliefde is gewoon egoisme. Kinderen zijn een deel van de ouders.
Die houden dus van hunzelven als ze van hun kinderen houden.
--Maar Jules! riep Amelie. Je praat altijd veel te tranchant! Je weet,
dat ik daar niet van hou! Je bent veel te jong om zoo te praten! Je doet
net of je alles weet!
De jongen zweeg.
--En ik zeg juist altijd, dat we nooit iets weten ... We weten nooit
iets, vindt je ook niet, Cecile? Ik ten minste, ik weet nooit iets,
nooit ...
Haar blik dreef weg door de kamer, in het vage ... Hare vingers streken
de franje van haar fauteuil glad, ordenend. Cecile legde haar arm
zachtjes om Jules' hals.
|