chrift_ te schrijven over Frans
Coenen's _Charles Dickens en de Romantiek._ Betreurenswaardig: want waar
blijf ik nou, met al mijn edelmoedigheid, die me reeds tot in de ziel
verwarmde?! Toen ik namelijk het werkje des heeren Coenen gelezen en
daaruit vernomen had, dat Dickens tot die "klassieken" behoort, "welke
men kent en eert, doch maar weinig leest," toen dacht ik zoo bij me
zelf: kijk nou eens aan, daar zit ik nou met verreweg het meerendeel
mijner moderne mede-literatoren in glorie en rijkdom, onze boeken worden
met wagenvrachten langs de straten gekrooien; elke maand ziet een nieuwe
uitgaaf onzer werken; het volk verafgoodt ons--gelijk het Dickens deed
in zijn tijd--; het draagt ons, wij leven eruit, wij leven
ermede--gelijk Dickens in zijn tijd--; het rukt onze werken uit de
handen der boekverkoopers en loopt uren ver, om ons te lezen, te
lezen--gelijk bij Dickens in zijn tijd--; daar zit ik nu, onder mijn
medegelukkigen ... laat mij dien armen klassieke, die bijna niet meer
gelezen wordt--is zoo iemand niet als een rijkaard, die door een hevige
kwaal niet van zijn rijkdom kan genieten?--eens een beetje in de hoogte
werken, zooals ook Coenen, waarlijk met zooveel welwillendheid, heeft
gedaan, en laat mij 't doen naar aanleiding van diens werkje. Dan kan ik
ook hem meteen de hulde brengen die hij verdient.... En ziedaar, daar
sla ik _Elsevier_ open, en daar hei je waarachtig dat artikel van
Robbers....
Maar kom! Nu verveelt het mij en U verveelde het allang--weg nu met die
verduivelde scherts--sarcasme _is_ verduivelde scherts--en in ernst: de
heer Robbers heeft, in [p.10] zijn waarlijk uitstekend artikel, op zijn
hoffelijke manier, den heer Coenen niet malsch te pakken genomen, 't Is
waar, als Robbers schermt, dan schermt-ie met 'n dopje op z'n floret,
maar wat doet 't ertoe: menigeen is een touche in een arena, midden
duizenden toeschouwers, pijnlijker dan een snijdende, doorborende
degenstoot op een afgelegen plek. En met al de hoogachting voor des
heeren Coenens geacheveerd kunnen, zeg ik hier ronduit, dat het mij niet
ongevallig zou zijn, indien hij tot die "menigeen" behoorde. Ziehier
Robbers eersten stoot:
Somtijds meent men de beschouwing bij te wonen van een monumentaal
beeldhouwwerk door een liefhebbend verzamelaar van fijn-artistieke
bibelots, ziet men den snuffelaar om het reuzenwerk heensluipen,
loupe in de hand, zijn opgetogenheid over details, zoowel als zijn
misprijze
|