toffen, die zij behandelde, oefende eenen gewissen invloed op de
toekomst van Hendrik Conscience uit. Elken dag hielden gansche wagens
met boeken voor de ouderlijke woning stil; de dichters, de geleerden, de
geschiedschrijvers werden op eenen uitgestrekten zolder neergeworpen, om
er den oogenblik af te wachten, dat men hen tot koffiezakken of
suikerpakjes zou vervormen.
Hendrik Conscience kende geen grooter vermaak dan deze arme bannelingen
der letterkunde in hun treurig verblijf te gaan bezoeken; hij
doorbladerde een voor een al deze boekdeelen, die op voorhand tot eenen
smadelijken dood waren veroordeeld. De bladzijden bleven stom voor hem;
maar de prenten, die tot zijne oogen en tot zijne inbeelding spraken,
openbaarden hem somtijds de geheimzinnige beteekenissen, welke hij
wenschte te doorgronden. Hij hechtte zich bovenal aan de werken over
geneeskunst, over natuurlijke geschiedenis en over verre reizen, om de
eenvoudige reden, dat deze meer prenten en _beeldekens_ behelsden. Zijn
geliefd boek droeg voor titel: _Johan Nieuhofs Gedenkweerdige Zee- en
Landreizen_. Het was een oud foliant, gansch vervuld met beeltenissen
van wilde mannen en vreemde gedierten, en gedrukt te Amsterdam, bij
Jacob van Meurs, in 1682.
Evenwel, gedurende de avondstonden in den huiselijken kring leerde zijn
vader hem de letteren van het ABC onderscheiden, en, bij rassche
vorderingen, kon Hendrik spoedig lezen. Van dit oogenblik verslond hij,
om zoo te zeggen, den vaderlijken boekenstapel.
Ontwikkelde zich zijn geest, zoo goed stond het niet met zijn lichaam,
dat krachteloos en kwijnend bleef. Zooverre reikte welhaast de
verslapping zijner leden, dat hij niet meer kon gaan dan met krukken.
Allengs werd dit middel zelfs ontoereikend, en men zag zich verplicht
den zieken jongen van de eene plaats naar de andere te dragen. Hij
bracht alsdan dagelijks vele uren door, in een hoogen stoel met kussens,
achter het venster, droevige en zwijgende aanschouwer van de spelen der
andere kinderen, die onder zijnen treurigen blik in vrijheid en in
vreugde hunne lichaamskrachten ontwikkelden.
Zoo het meesttijds gebeurt, had Consciences moeder eene groote
voorliefde voor datgene harer kinderen, dat ziek en lijdend was. Zij
leerde hem eenvoudige gebeden, sprak hem veel van Gods goedheid en
vertelde hem, honderdmaal opnieuw, allerlei aardige vertelsels, welke
het kind met vurige gretigheid aanhoorde, vooral als zij van wonderbaren
of bovennatuurlijken aar
|