Maar, maar, jonge vaer!
Een en nog een zijn een paar.
Hoor, ik zal een an'dre leeren,
Om je meisjen te bezweren,
Dat zij je alles klappen zal,
Wie een zoentjen van haar stal,
Wie zij streelde met een kusjen...
Stuif niet op, zij heeft een zusjen.
Kom van avond bij me, maat!
Als de star in 't westen staat,
En mijn keteltjen zal zingen,
En mijn katertjen zal springen,
En ik ben wat, flinke Louw!
Of mooi-Aagtjen blijkt je trouw.--
* * * * *
Ach! spoedig werd het beeld verdrongen
Der minnelijke onnoozelheid,
Die hem, den wilden bootmansjongen,
Zoo dikwerf 't wijsjen werd gezongen,
Om t'huis te blijven had gevleid;
Hij zuchtte luid, hij dacht te poozen,--
Maar 't wachten viel zijn makkers zwaar,
Onstuimig werd hun handgebaar;
Wat liedjen moest er nu gekozen?
Daar schoot een aardig feit hem in,
Dat Holland in verbazing zette,
Toen heinde en veer de krijgsgodin
Den lof van Nieuwpoorts held trompette.
Een stoffe was 't voor elpen lier!
Helaas! hem werd zij niet gegeven;
Die, zonder dichterlijken zwier,
Voor 't volk het wonder had beschreven...
Doch reeds was 't wijsjen aangeheven:
IV
DE ZEILWAGEN VAN PRINCE MOURINGH.--1600.
Stem: Als't begint.
Toelichting.
Ik weet niet beter te doen, ten einde ook het gros der lezers de
toespelingen in dit liedjen versta, dan de volgende plaats uit het
opstel _Simon Stevin_, in de _Bijdragen tot de Geschiedenis der
Wetenschappen en Letteren in Nederland_, door J.P. van Cappelle,
(Amst. van der Hey en Zn. 1821) hier af te schrijven:
"In het voortreffelijk werk van den onsterfelijken Hugo de Groot
getiteld: _Vergelijking der Gemeenebesten_, komt de volgende zeer
opmerkelijke plaats voor: "Onlangs hebben wij ook aangevangen op het
land te varen; want wij bezitten wagens, die door den wind gedreven
worden, met zeilen voorzien zijn en viermaal zooveel spoed maken als
een schip, daar zij met geen baren, die er tegen aan stroomen, te
worstelen hebben, maar door vlaktens heensnellende, met een
ongeloof'lijken spoed voortvliegen, en, hetgeen ik vergen mag dat men
mij als een ooggetuige geloove, de winden, door welke zij in beweging
geraken, schier ontvlugten. Ik heb het bijgewoond, toen men er binnen
minder da
|