rd nogal dikwyls
te-schande gemaakt. Wie den loop der "publieke opinie" in de
Geschiedenis nagaat, zou byna op 't denkbeeld komen dat ze _per se_
onjuist is. Maar ook dit is 't geval niet, want by de aanhoudende eb
en vloed der meeningen, bestaat altyd zekere _kans_ dat "Men" somtyds
juist oordeelt, al blyft het gewaagd dat monster daarvoor grooter eer
toetekennen dan de kansrekening meebrengt. En ... die kans is zeer
nadeelig, want het aantal en de kracht der invloeden die de publieke
meening 'n verkeerden weg opstuwen, is zeer groot. Onwetendheid en
vooroordeel spelen daarby 'n groote rol. Eens zeide iemand die door 't
publiek van _zyn_ tyd voor _niet_-bevoegd verklaard werd om meetespreken
--een vermeende onbevoegdheid die zoo ver ging, dat "Men" hem op
wreedaardige wys 't zwygen oplegde--JEZUS dan heeft gezegd: "_niemand
geldt voor profeet in z'n vaderland_." Deze uitspraak is nietvereerend
voor de vaderlanden, en te minder omdat er rechtstreeks uit volgt dat
zy die in hun vaderland wel geacht, en dus aan 't hoofd der zaken
geplaatst worden, geen profeten zyn. Wie dit goed bedenkt en konscientie
heeft, zou er tegen opzien de hand te reiken aan een met algemeene
stemmen verkozen Gemeenteraadslid, en zeker den moed niet hebben om
'n Kieswet te maken.
Toch hebben oppervlakkige denkers dien moed gehad! Om te weten te
komen wie "bevoegd" zyn om 't Volk voortegaan, sloegen zy den weg in,
die rechtstreeks op verregaande onbevoegdheid uitloopt. Als ware het
om de kwaal zooveel mogelyk te verergeren, heeft men 't aantal verkeerd
oordeelende vaderlanden in kiesdistrikten gesplitst, en alzoo de fouten
die zoo'n Vaderland aankleven, zooveel mogelyk vermenigvuldigd. Die
fouten immers zyn: onkunde, brood-roem-en opinienyd, in een woord:
_Klein-staedterei_. Het ligt in de rede dat de "Vaderlanden" hun
kandidaat-profeten van te naby zien, en dat dit gebrek te grooter wordt
naarmate men de grenzen van zoo'n vaderland inkrimpt, gelyk by ons
Distriktenstelseltje dan ook inderdaad het geval is.
* * * * *
Ik gis dat deze laatste opmerking sommigen zal voorkomen als 'n
parafraze van 't bekende spreekwoord over groote mannen en
kamerdienaars, en dit noopt me tot de uitdrukkelyke verklaring dat ik
hier geheel iets anders bedoel. Om dit verschil van meening duidelyk
te maken, moet ik me nu wel even met dien vervelenden deun bezighouden.
Na den weerslag dien ik jaren geleden reeds daarop gaf en dien ik vo
|