efstal goed en deugdelijk was erkend, werden politieagenten
"detectives", gekozen uit de besten, naar de voornaamste havens
gezonden, naar Liverpool, Glasgow, Havre, Suez, Brindisi, New-York
enz., met belofte dat, zoo zij den dief opspoorden, hun eene premie
van twee duizend pond zou worden toegekend en voorts vijf percent
van de som welke nog in zijn bezit werd gevonden. In afwachting
van de inlichtingen, welke zouden voortspruiten uit het onderzoek,
dat terstond was ingesteld, hadden die inspecteurs in last, om met
de meeste nauwlettendheid alle reizigers gade te slaan, die mochten
aankomen of vertrekken.
Nu had men, zooals de Morning Chronide zeide, reden om te onderstellen,
dat hij, die de bank bestolen had, geen deel uitmaakte van een
der dievengenootschappen in Engeland. Op dien 29en September
was een welbekend heer, die er zeer fatsoenlijk uitzag en zelfs
een voornaam voorkomen had, in de zaal der uitbetalingen gezien,
waar de diefstal had plaats gehad. Door de ingestelde enquete had
men vrij nauwkeurig het signalement van dien heer kunnen opmaken,
dat nu terstond aan alle detectives in het geheele Rijk gezonden
werd. Eenige optimisten--en daaronder was Gauthier Ralph--achtten
het op dien grond vrij waarschijnlijk, dat de dief niet ontsnappen zou.
Zooals men denken kan, was deze gebeurtenis het onderwerp van
alle gesprekken in Londen en geheel Engeland. Men twistte er over
en men koos zelfs met eenigen hartstocht partij voor of tegen de
waarschijnlijkheid dat de politie der hoofdstad in hare pogingen
zou slagen. Te verwonderen was het dus niet, dat ook de leden der
Reform-club hetzelfde onderwerp behandelden, vooral niet, omdat een
van de onderdirecteuren der bank zich onder hen bevond.
De heer Gauthier Ralph twijfelde niet aan den goeden uitslag van het
onderzoek en was van oordeel, dat de uitgeloofde premie in hooge
mate strekken moest om den ijver en het doorzicht van de politie
te versterken. Diens collega Andrew Stuart daarentegen was er verre
van af zijn vertrouwen te deelen. De strijd werd dan ook voortgezet
aan de whisttafel tusschen de heeren Stuart, Flanagan, Fallentin
en Fogg. Onder het spelen spraken de spelers niet, maar tusschen de
robbers herleefde het afgebroken gesprek telkens in zijn volle kracht.
"Ik houd vol," zeide Andrew Stuart, "dat de kansen ten gunste zijn
van den dief, die zeer zeker een handig man moet zijn."
"Kom, kom!" antwoordde Ralph, "er is geen enkel land, waar hij een
|