ah van Bundelkund."
"Wat zegt gij!" sprak Phileas Fogg, zonder dat zijn stem de minste
aandoeningen verried. "Vindt men deze barbaarsche gewoonten nog in
Indie, en hebben de Engelschen die niet kunnen uitroeien?"
"In het grootste gedeelte van Indie hebben deze offers geen plaats
meer. Maar wij oefenen volstrekt geen invloed uit op die onbeschaafde
streken, en vooral niet op het grondgebied van Bundelkund. Het geheele
noordelijke gedeelte der Vindhias is het bestendig tooneel van moord
en plundering."
"Die rampzalige," zuchtte Passepartont, "levend verbrand!"
"Ja," hernam de generaal, "verbrand, en zoo dit niet gebeurde, kunt
gij u niet begrijpen in welken ongelukkigen toestand zij door hare
bloedverwanten zou worden gebracht. Men zou haar de haren afscheren
en zij zou nauwelijks eenige rijstkorrels tot voedsel bekomen;
men zou haar verstooten, zij zou als een onrein schepsel beschouwd
worden, en in een hoek als een schurftigen hond moeten sterven. Het
vooruitzicht op zulk een ellendig bestaan brengt dan ook meer deze
ongelukkige tot zulk een opoffering dan de liefde of een dweepzieke
godsdienst. Somtijds echter wordt zulk een offer inderdaad uit eigen
beweging gebracht, en de krachtigste tusschenkomst van het Gouvernement
wordt dan vereischt om het te verhinderen. Eenige jaren geleden, toen
ik nog te Bombay woonde, vroeg een jonge weduwe de toestemming aan het
Gouvernement om zich tegelijk met het lijk van haar echtgenoot te mogen
laten verbranden. Zooals gij wel kunt nagaan, weigerde de Gouverneur
die toestemming. Toen verliet de weduwe de stad, verborg zich bij
een onafhankelijken rajah en volvoerde op deze wijze haar plan."
Onder het verhaal van den generaal schudde de gids het hoofd en toen
deze geeindigd had, zeide hij:
"Het offer dat morgen plaats zal hebben wordt niet vrijwillig
gebracht."
"Hoe weet ge dat?" vroeg sir Francis.
"Dat weet ieder in Bundelkund," antwoordde de gids.
"Maar deze ongelukkige bood toch volstrekt geen weerstand," merkte
sir Francis op.
"Dat komt omdat men haar bedwelmd heeft met damp van hennep en opium.
"En waar brengt men haar?" vroeg Cromarty verder.
"Naar den afgodstempel van Pijllaji, ongeveer 3 mijlen van hier;
daar blijft zij van nacht het uur des offers verbeiden."
"En dit offer heeft plaats?"
"Morgen, met het aanbreken van den dag."
Na dit antwoord haalde de gids den olifant weder uit het boschje en
wierp zich op den hals van het dier. Maar op het
|