gen, maar de agent raakte hem even met zijn stokje aan,
en Phileas Fogg wenkte hem dat hij zou gehoorzamen.
"Kan deze jonge dame ons vergezellen?" vroeg Fogg.
"Dat kan zij," antwoordde de agent.
De agent geleidde Fogg, Aouda en Passepartout naar een palkighari,
eene soort van rijtuig op vier wielen met twee paarden bespannen,
waarin ruimte voor vier personen was. Men reed weg; niemand sprak
gedurende den rit, welke twintig minuten duurde.
Het rijtuig reed eerst door de stad der inlanders met hare hooge
nauwe straten en hutten, waarin eene cosmopolitische bevolking zoo
vuil en haveloos mogelijk wemelde; vervolgens door de europeesche
stad, met huizen van gebakken steen, beschaduwd door kokosboomen en
omringd door een bosch van masten.
Ondanks den vroegen morgen doorkruisten reeds vele rijtuigen en
voorname ruiters de straten.
De palkighari hield stil voor een gebouw met een onaanzienlijk
voorkomen, maar dat toch blijkbaar geen particulier huis was. De agent
deed hier zijne gevangenen uitstijgen--men kon hun inderdaad dezen naam
wel geven--en bracht hen toen naar een kamer met getraliede vensters,
terwijl hij hun toevoegde:
"Om half negen zult gij voor den rechter verschijnen."
Daarop verwijderde hij zich en sloot de deur.
"Mooi zoo! Wij zijn gevangen!" riep Passepartout, zich op een stoel
werpende. Mevrouw Aouda richtte zich terstond tot Fogg, en zeide met
eene stem, waarin zij kwalijk hare aandoening kon verbergen:
"Mijnheer, gij moet mij aan mijn lot overlaten! Ik ben de oorzaak
dat ge vervolgd wordt, omdat gij mij hebt willen redden!"
Phileas Fogg zeide slechts dat dit onmogelijk was. Vervolgd te
worden wegens die zaak van de sutty was niet denkbaar. Hoe zouden de
aanklagers zich kunnen aanmelden! Er had een vergissing plaats! Fogg
voegde er bij, dat hij in geen geval de jonge vrouw zou verlaten,
en dat hij haar naar Hong-Kong zou brengen.
"Maar de boot vertrekt ten twaalf ure!" merkte Passepartout op.
"Voor twaalf ure zullen wij aan boord zijn," antwoordde Fogg kalm.
Dit werd op zulk een beslissenden toon gezegd, dat Passepartout niet
kon nalaten bij zich zelven te denken:
"Nu dat is dus zeker? Voor twaalf uur zullen wij aan boord zijn!" Maar
toch was hij nog maar half gerustgesteld.
Tegen half negen ging de deur der kamer open. De agent van politie
trad weder binnen en bracht zijne gevangenen in een ander vertrek. Dit
was de rechtszaal en een tamelijk groot publiek van Europeanen e
|