ts op de Carnatic
te bespreken. En toen zij over de stoomboot, welker vertrek eenige
uren was vervroegd, uitgepraat en de flesschen ledig waren, besloot
Passepartout zijn meester te gaan waarschuwen, dat zij binnen een
paar uur vertrekken zou.
Maar Fix hield hem terug.
"Een oogenblik," zeide hij.
"Wat wilt gij, mijnheer Fix?"
"Ik heb nog over ernstige zaken met u te praten."
"Ernstige zaken," herhaalde Passepartout, zijn glas uitdrinkende,
waarin nog enkele druppels waren. "Welnu, daar zullen wij morgen wel
eens over spreken, ik heb nu geen tijd meer."
"Neen nu," antwoordde Fix, "want het geldt uw meester."
Passepartout keek op dit gezegde Fix scherp in de oogen. Het gelaat
van Fix maakte op hem een zonderlingen indruk. Hij ging weder zitten.
"Wat hebt gij mij te zeggen?" vroeg hij.
Fix legde zijne hand op den arm van zijn reisgezel en op fluisterenden
toon vroeg hij:
"Gij hebt geraden wie ik ben?"
"Wel zeker," antwoordde Passepartout glimlachend.
"Dan zal ik u alles bekennen."
"Nu ik alles weet, vriendje! Wel nu nog mooier. Maar ga je gang. Eerst
echter moet ge mij de opmerking vergunnen, dat die heeren noodelooze
onkosten hebben gemaakt!"
"Noodeloos," herhaalde Fix, "ge spreekt er gemakkelijk over. Men kan
wel zien, dat gij niet weet welk eene som er mede gemoeid is."
"Wel zeker, weet ik dat. Twintig duizend pond."
"Vijf en vijftig duizend!" sprak Fix, de hand van den Franschman
drukkende.
"Wat!" riep Passepartout. "Mijnheer Fogg zou het gewaagd hebben
... vijf en vijftig duizend pond!... Welnu eene reden te meer om geen
oogenblik tijd te verliezen," eindigde hij en stond weder op.
"Vijf en vijftig duizend pond!" herhaalde Fix, die Passepartout dwong
weder plaats te nemen, na een flesch brandewijn te hebben besteld,
"en als ik slaag, krijg ik eene belooning van twee duizend. Wilt gij
er vijfhonderd van, onder voorwaarde dat gij mij helpt?"
"U helpen!" riep Passepartout uit, wiens oogen bovennatuurlijk
groot werden.
"Ja, mij helpen om dien Fogg eenige dagen te Hong-Kong op te houden."
"Wat?" zeide Passepartout; "wat verlangt gij? Niet genoeg, dat zij
mijn meester doen volgen en zijn goede trouw verdenken, zouden die
heeren hem nu ook moeielijkheden in den weg willen leggen! Ik schaam
mij over hen."
"Maar wat meent ge dan toch?" vroeg Fix.
"Wat ik meen? Dat dit een gemeene streek is. Men had even goed hem
kunnen bestelen; het geld uit zijn zak kunnen halen."
"En d
|