bediende en hem was voorgevallen.
"Mij is het wel, mijnheer Fix," antwoordde de consul, "en ik wil
het gezicht van zoo'n schurk wel eens zien. Maar misschien zal hij
niet eens aan mijn bureel komen, zoo hij 't is voor wien gij hem
houdt. Een dief is er niet op gesteld om eenigen indruk van zich
achter te laten, en bovendien is de formaliteit der viseering van
paspoorten niet verplichtend."
"Mijnheer de consul," antwoordde de inspecteur, "zoo het een schrandere
kerel is, zooals men wel denken moet, dan zal hij komen!"
"Om zijn paspoort te laten viseeren?"
"Ja. De paspoorten dienen nergens anders toe dan om een fatsoenlijk
man in zijne bewegingen te hinderen en een schurk in zijne vlucht
behulpzaam te zijn. Ik ben overtuigd dat dit paspoort in orde zal zijn,
maar ik vertrouw dat gij het niet viseeren zult."
"Wel waarom niet? Zoo het paspoort in orde is," antwoordde de consul,
"dan heb ik het recht niet om mijn visa te weigeren."
"In elk geval, mijnheer de consul, ben ik wel genoodzaakt om dien
man hier te houden, totdat ik het bevel tot arrestatie uit Londen
ontvangen heb."
"Wat dat betreft, mijnheer Fix, dat is uwe zaak," antwoordde de consul,
"maar ik heb daartoe geen recht...."
De consul eindigde zijn volzin niet. Er werd geklopt en de klerk
kondigde twee vreemdelingen aan, waarvan een dezelfde bediende was,
waarmede de detective had staan praten.
Het waren inderdaad de heer en zijn knecht. De eerste reikte zijn
paspoort over en vroeg eenvoudig, of de consul er zijn visa op wilde
stellen.
Deze nam het paspoort en las het zeer aandachtig, terwijl Fix, die
in een hoek gezeten was, den vreemdeling gadesloeg of liever met de
oogen verslond.
Toen de consul het stuk gelezen had, vroeg hij: "--Gij zijt mijnheer
Phileas Fogg, esquire?"
"Ja, mijnheer," antwoordde de gentleman.
"En deze man is uw bediende?"
"Ja, een Franschman. Passepartout is zijn naam."
"Gij komt uit Londen?"
"Ja."
"En gij gaat naar?"
"Bombay."
"Best, mijnheer. Gij weet dat deze formaliteit met uw paspoort onnoodig
is, en dat wij ook het vertoonen van het paspoort niet meer vorderen?"
"Ik weet het, mijnheer," antwoordde Phileas Fogg, "maar ik wensch
door uw visa mijn reis naar Suez te constateeren."
"Zooals gij wilt, mijnheer."
Toen de consul het stuk geteekend en gedateerd had, drukte hij er zijn
stempel op. Fogg betaalde het visa, en na een koelen groet verliet
hij het bureel, gevolgd door zijn knecht.
|