traging de reis naar de straat van
Bab-el-Mandeb voort.
Wat deed Phileas Fogg wel gedurende de reis? Men zou denken, dat hij
altijd angstig en onrustig zich bezig hield met de veranderingen
van den wind, die misschien nadeelig voor zijne reis konden zijn,
of eene onverwachte beweging konden veroorzaken, welke de machine
gevaar deed loopen onklaar te worden; in een woord met alle mogelijke
gebeurtenissen, die de Mongolia konden noodzaken om in een van de
havens binnen te loopen, zoodat zijne reis langer zou duren.
Volstrekt niet, of althans in zeer geringe mate. De gentleman dacht
wel eens aan zulke mogelijkheden, maar hij bleef altijd de kalme
onbeweeglijke man, het onverstoorbare lid der Reform-club, wien geen
ongeluk of toeval kon verrassen. Hij scheen niet meer aangedaan dan
de chronometer aan boord. Men zag hem zelden op het dek. Hij gaf
zich volstrekt geen moeite om de Roode Zee gade te slaan, zoo rijk
aan herinneringen, het tooneel van de eerste gebeurtenissen in de
geschiedenis der menschheid. Hij ging niet naar boven om de fraaie
steden te zien liggen, die gezaaid zijn langs hare oevers, en waarvan
de schilderachtige omtrekken zich somtijds tegen den gezichteinder
teekenen. Hij droomde zelfs niet van de gevaren van deze arabische
golf, waarvan de oude geschiedschrijvers Strabo, Arianus, Arthemidores,
Edrisi zooveel akeligheden hebben verhaald en waarop de zeelieden zich
nooit waagden zonder door zoenoffers hunne reis te hebben geheiligd.
Wat deed dan toch deze zonderling, die op de Mongolia gevangen
zat? Vooreerst gebruikte hij zijn vier dines daags, zonder dat eenige
slingering of schommeling eene zoo goed georganiseerde constitutie
in de war kon brengen. En vervolgens whistte hij.
Ja! Hij had partners aangetroffen, die even dol op het spel waren
als hij; een ambtenaar der belastingen, die zich weder naar zijn post
te Goa begaf, een predikant, den eerwaarden Decimus Smith, die naar
Bombay terugkeerde, en een brigade-generaal van het britsche leger,
die zijn regiment te Benares opzocht. Deze drie passagiers hadden voor
het whisten denzelfden hartstocht als Phileas Fogg, en zij speelden
uren lang zonder een woord te spreken.
Wat Passepartout aangaat, die tot nog toe geen last had gehad van
zeeziekte, hij was den geheelen dag in zijne hut op de voorplecht, en
ook hij at met evenveel lust als zijn meester. Hij zou er het zijne
maar van nemen. Goed gevoed, goed gehuisvest, zag hij de wereld en
hield zich
|