r ontstond een gedrang, dat de ledematen
en kleederen der reizigers niet weinig in gevaar bracht. Een tiental
bootjes verlieten den oever om naar boord van het stoomschip te roeien.
Weldra zag men de reusachtige Mongolia tusschen de oevers van het
kanaal doorstoomen, en toen het elf uur sloeg, liet de stoomboot het
anker vallen, terwijl haar stoom met een groot gedruisch uit de pijpen
omhoog steeg.
Er waren tamelijk veel passagiers aan boord. Eenigen bleven op het
dek om het schilderachtige stadsgezicht te genieten, maar de meesten
lieten zich met de bootjes naar wal roeien.
Fix sloeg met de grootste aandacht ieder, die het schip verliet, gade.
Op dit oogenblik kwam er iemand, die op ruwe wijze de fellahs, welke
hem met hunne aanbiedingen overstelpten, van zich stootte, naar
hem toe en vroeg hem zeer beleefd of hij hem ook het bureel van den
engelschen consulairen agent kon aanwijzen. Hij liet hem te gelijk
een paspoort zien, waarop hij zonder twijfel verlangde dat men het
engelsche visa zou stellen.
Fix nam werktuigelijk het paspoort en met een vluchtigen blik las
hij het signalement. Een moeielijk te onderdrukken beweging maakte
zich van hem meester. Het papier trilde in zijn hand; het signalement
op het paspoort was volkomen hetzelfde als dat, hetwelk hij van den
directeur van politie uit de hoofdstad ontvangen had.
"Dit paspoort is niet van u?" zeide hij tot den reiziger.
"Neen," antwoordde deze, "het is van mijn meester."
"En uw meester?"
"Hij is aan boord gebleven."
"Maar," hernam de agent, "men moet zich altijd in persoon bij den
agent aanmelden, ten einde zijn identiteit te bewijzen."
"Hoe zoo? is dat noodig?"
"Dat is noodzakelijk."
"Waar is het bureel?"
"Daar op den hoek van het plein," antwoordde de inspecteur, naar
een huis wijzende, dat niet meer dan tweehonderd schreden van hem
verwijderd was.
"Dan zal ik mijn meester gaan halen, die het intusschen volstrekt
niet aangenaam zal vinden om zoo gestoord te worden."
Toen groette de reiziger Fix en ging weer naar de stoomboot terug.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Dat alweer de nutteloosheid van een paspoort in politiezaken bewijst.
De agent spoedde zich naar het consulaat. Hij werd terstond op zijn
dringende vraag om den consul te spreken, tot dezen toegelaten.
"Mijnheer de consul," zeide hij, met de deur in het huis vallende,
"ik heb reden om te gelooven dat onze dief op de Mongolia is."
En Fix vertelde wat er tusschen den
|