in alle landen ter wereld worden aangenomen.
"Gij hebt dus niets vergeten?" vroeg hij.
"Niets, mijnheer."
"Mijn jas en mijn plaid."
"Hier zijn ze."
"Goed zoo, neem nu het valies maar op." Fogg gaf zijn valies aan
Passepartout.
"Draag er goed zorg voor, want er zit twintig duizend pond sterling
in."
Het had weinig gescheeld of het valies was uit Passepartouts handen
gevallen, alsof de twintig duizend pond sterling in goud waren en
daarvan het gewicht hadden.
Toen gingen Fogg en zijn bediende naar beneden en de huisdeur werd
op het nachtslot gedaan.
Rijtuigen stonden aan het einde van Saville Row. Phileas Fogg en zijn
bediende namen een cab en reden zoo snel mogelijk naar het station
van Charing-Cross, waarop een van de takken van den Ooster-spoorweg
uitloopt.
Acht uur twintig minuten hield de cab op voor het hek van het
station. Passepartout sprong er uit. Zijn meester volgde hem en
betaalde den koetsier.
Op hetzelfde oogenblik naderde eene arme vrouw met een kind aan de
hand. Zij liep barrevoets. Haar hoofddeksel was een verflenste hoed,
waarvan een armzalige veer afhing; eene shawl in flarden bedekte
hare gescheurde plunje. Zij wendde zich tot Phileas Fogg en vroeg
een aalmoes.
Fogg gaf haar de twintig guinea's, die hij aan de whisttafel gewonnen
had.
"Daar, goede vrouw," zeide hij, "ik ben blij dat ik u ontmoet heb."
Daarop ging hij verder.
Passepartont voelde zijne oogen vochtig worden. Zijn meester steeg
hooger in zijne achting.
Fogg en zijn bediende gingen terstond naar de wachtkamer. Hier liet
Fogg Passepartout twee kaartjes eerste klasse voor Parijs nemen. Toen
hij zich omkeerde, zag hij zijn vijf collega's van de Reform-club.
"Mijne heeren," zeide hij, "ik ga vertrekken, de verschillende visa
zullen u in staat stellen om bij mijne terugkomst mijne reis na
te gaan."
"O, mijnheer Fogg, zeide Ralph Gauthier beleefd, "dat is onnoodig. Wij
vertrouwen op uw eer van gentleman!"
"Maar zoo is het toch beter," antwoordde Phileas Fogg.
"Gij vergeet niet, dat ge terug moet zijn?..." merkte Andrew Stuart
aan.
"In tachtig dagen," antwoordde Fogg; "zaterdag 21 December 1872,
's avonds kwart voor negen."
"Tot wederziens, mijne heeren!"
Om kwart voor negen namen Phileas Fogg en zijn bediende plaats in
denzelfden waggon. Vijf minuten later hoorde men een schel fluitje
en de trein zette zich in beweging.
Het was een stikdonkere nacht. Er viel een fijne motregen en het
re
|