an Passepartout te vergeten."
"Passepartout bevalt mij," antwoordde de gentleman. "Men heeft u
bij mij aanbevolen. Ik heb goede berichten omtrent u. Kent gij mijne
voorwaarden?"
"Ja, mijnheer."
"Goed. Hoe laat hebt gij 't?"
"Twee en twintig minuten over elven," zeide Passepartout, uit
de diepte van zijn vestjeszak een ontzaglijk zilveren horloge te
voorschijn halende.
"Gij gaat achter," zeide Fogg.
"Houd mij ten goede, mijnheer, dat is onmogelijk."
"Gij gaat vier minuten achter. Maar dat doet er niet toe. Het is
genoeg, dat het verschil bekend zij. Van dit oogenblik af, elf ure
negen en twintig minuten in den morgen van Woensdag 2 October 1872,
zijt gij in mijn dienst."
Na dit gezegd te hebben stond Phileas Fogg op, nam met zijn linkerhand
zijn hoed, zette dien met de beweging van een automaat op zijn hoofd
en vertrok zonder een woord meer te zeggen. Passepartout hoorde de
voordeur sluiten; het was zijn meester, die heenging; toen hoorde hij
haar nogmaals dichttrekken; het was zijn voorganger, die insgelijks
heenging.
Passepartout bleef alleen in het huis no. 7 van Saville Row.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Waarin Passepartout de overtuiging erlangt, dat hij eindelijk zijn
ideaal gevonden heeft.
"Op mijn woord van eer," sprak Passepartout bij zich zelven, toen
hij van zijne eerste verbazing een weinig bekomen was, "ik heb bij
madame Tussaud poppen gekend, die net zoo levend waren als mijn
nieuwe meester."
Madame Tussaud, zooals de meeste lezers zullen weten, heeft te
Londen een museum van wassenbeelden, dat door alle Engelschen en
vreemdelingen wordt bezocht, en waarvan de poppen alleen de spraak
missen om wezenlijke menschen te schijnen.
In de weinige oogenblikken, die hij met Phileas Fogg had doorgebracht,
had Passepartout wel snel maar toch zeer zorgvuldig zijn aanstaanden
meester opgenomen. Deze was een man van omstreeks veertig jaar
met een edel, schoon gelaat, hooge gestalte, die door eene zekere
gezetheid niet werd ontsierd, blond van haar en baard met een
effen rimpelloos voorhoofd, eer bleek dan rood van kleur en met
prachtige tanden. Hij scheen in de hoogste mate te bezitten wat
de beoefenaars der gelaatkunde "de rust der beweging" noemen, eene
uitdrukking eigen aan allen, die meer handelen dan leven maken. Kalm,
flegmatiek, met een helderen blik, onbeweeglijke wenkbrauwen, was hij
de volmaakte type van die koelbloedige Engelschen, die men zoo vaak
in hun vaderland aantreft en waarva
|