ductie van onzen dichter tot
heden grootendeels tot de laatste behoort; maar zoolang ik dat niet
zal hebben gedaan, gelieve de lezer toch wel in 't geheugen te houden,
dat dit mijn meening is, een meening, waarmede de lof dien ik zoo
gelukkig ben dezen kunstenaar te kunnen brengen, niet in strijd is. Nu
is het wel is waar een feit, dat blijkens diens vroegere, mij bekende
werken, Pathologieen en Libertijnsche Verzen, het zuiver-individueel
sentiment van onzen auteur geen bijzonder hooge mate van kracht bezat en
ofschoon in het eerstgenoemde werk zijn denken die wel [p.12]
bezit--zich uitend in een vaak scherpzinnige redeneerkunst--wordt het
ons toch spoedig duidelijk, dat met de aan van Deyssel's Adriaan
ontleende stijlvormen van dit werk, ook een groot deel van de
genereerende kracht-zelve van dien Meester werd geborgd--een zeer
frequent verschijnsel overigens, in elk geval dat een kleiner kunstenaar
door de aan hem verwante psyche van een grooteren wordt verrukt
--terwijl de Libertijnsche Verzen wel aangenaam-en-curieus-om-te-lezen
maar vlak van een wel wezenlijk doch onkrachtig en ondiep sentiment
blijken; zoodat, ware in dit alles geen verbetering ingetreden, zelfs
die uitsluitend door de kracht der sentimenten voortgebrachte
schoonheid, ook in dezen bundel niet al te overvloedig zou zijn aanwezig
geweest. Maar die heilzame verandering trad in, want anders en oneindig
beter werd het met den dichter en prozaist gesteld, toen hij zich aan de
bron der gemeenschap mocht laven, en zoowel door het wee der verdrukten
en ellendigen ontroerd, als zich bewust werd van de onverbrekelijke
saamhoorigheid met het ras waaruit hij was voortgekomen. Hierdoor rees
zijn sentiment in kracht en macht ver boven de zuiver-individualistische
stemmingssentimentjes van het meerendeel onzer hedendaagsche, kleinere
dichters uit. Want een stemmingssentiment--tot het bezit van een
fundamenteel-individueel sentiment brengen in dezen tijd de
kleineren het zelden of nooit--dat is maar een geurtje van een knopje
aan den menschboom, het ontstaat in den boom, straks bloeit en geurt er
een tweede, aanstonds weer een derde. Telkens als er een is uitgebloeid
en verwelkt, blijft de boom armer achter ... maar de
gemeenschapssentimenten, dat zijn de fundamenteele, die ook de kleinere
in dezen tijd bezitten kan, zij ontstaan niet in den boom maar in de
aarde, waarin hij wortelt, zij stijgen in hem op en zich vermengend met
zijn wezen versterken zij dit blijve
|