van lijken. Hunne
godsdienst brengt niet, als de onze, mede, dat iemand moet begraven
worden op de plaats, waar hij geboren is.
--Keeren dan al uwe landgenooten terug?
--Ja, alle brave lieden onder hen. Hier en daar vindt ge enkele
tartaarsche ellendelingen, die geen eerbied hebben voor hunne
voorvaderen, die hun staart afknippen en zich naar melikaansche wijze
kleeden. Dit zijn geen menschen, maar honden. Dezulken uitgezonderd,
keeren alle Chineezen terug--na hun dood.
--En toch neemt de landverhuizing toe?
--Ja, van jaar tot jaar. Het laatste jaar bedroeg het getal der
emigranten vijfduizend; dit jaar, dertienduizend; in het volgende
jaar, misschien vijf-en-twintigduizend. In Melika is land in overvloed
en weinig inwoners; in China is het juist andersom; daarom wil een
Chinees gaarne in Melika leven en na zijn dood naar China terugkeeren."
Als ge zulk een bescheiden, zachtmoedigen Mongool, met zijn
vriendelijk-kalme oogen, aanziet, en dan hoort, hoe over hem en zijn
gansche geslacht de bitterste vervloekingen, de grofste smaadredenen
worden uitgestort, dan kunt ge niet nalaten, medelijden met hem
te gevoelen.
Zie hem aan tafel, waar zijn helder gelaat, zijne slanke figuur
en vlugge bewegingen eene zoo scherpe tegenstelling vormen met de
vuil donkere kleur, de vormeloos plompe gestalte en de onbeholpen
traagheid van den neger-bediende. Sla hem gade in de keuken, in de
werkplaatsen der spoorwegen, in de zilvermijnen: altijd en overal is
hij bij de hand, met zijn geschoren gelaat, zijn gevlochten staart
en zijn beleefd onderdanigen glimlach, altijd vaardig om voor u te
doen wat hij kan, en dat zoo goed als hij kan.
Als ge meer dan verzadigd zijt van het staren op Biddy en haar
smerigen, smakeloozen opschik, dan is het eenn verkwikking uw oog te
laten rusten op Hop-Ki, die de tafel bedient in een eenvoudigen kiel,
zoo wit als versch gevallen sneeuw.
"Met zijn onnoozel gezicht, heeft die kerel toch twee messen onder zijn
kiel," fluistert mijn buurman, die een afkeer heeft van het gele ras,
maar er niettemin zelf een uitmuntenden chineeschen kok op nahoudt.
--Zoo op het oog is het toch een knappe jongen.
--Bah! een chineesche heiden; net zoo'n groote schavuit als de rest,
misschien nog erger, als de waarheid bekend was.
--Dus weet gij er niets van?
--Weten? Mijnheer, niemand kan hier iets van weten. De kerel heeft
geen naam, en niemand weet van waar hij komt. Hoe kan ik weten,
hoeveel moorden hij
|